NIEUWE IÉT Nieuws- en Advertentieblad IjjlP voor de Provincie Utrecht. |B| LENTELEVEN. No. 24. Woensdag 25 Maart 1814. 43e jaargang WAllg€Ii¥IH^. De Firma A. LEWENSTEIN UTRECHT, CnOORSTRAAT 14. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG FEUILLETON. HET BABYLON HOTEL Aangezien ons gebleken ia dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agegt W. KOMMER, Krom reestraat 24, Amersfoort Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stnkkenin te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn 69. AD VER1 ENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden sleohts driemaal berekend Groote letterB en vignetten naar plaatsrnimte. Voor het oogenblik der ontmoeting van lezets en schrijver der volgende beschouwing geeft de kalender aan begin van de lente gelijkheid van dag en nacht. Alleen de laatstgenoemde terug keer is te verwachten met de vol strekte zekerheid waardoor de aan kondiging der verschijnselen, die de loop der hemellichamen teweegbrengt, sinds eeuwen reeds zich kenmerkt. Maar wat de wodei komst van de lente aangaat dat wil zeggen niet de fictieve, die aan een datum vastzit, maar de pchte, dit doordiingt tot in onze woning, zien een weg baant naar onze ziel, die uitstraalt over heel de omgeving dat is wat ander*. Zij laat niet over zich den baas spelen door een marschorder van den ka lender, en treedt niet op wanneer een regisseur wenkt. Voor baar wordt geen schei m opgetiokken, achter hetwelk zij zich heeft vooi bereid en eeu stand heeft gekozen om voor het geacht publiek te verschijnen. Zij komt als het baar goeddunkt, met een frisschen en liefeiijken glimlach op bet jeugd- gelaat; zij strooit met vriendelijke hand de eerste bloemen op des wan delaars pad, en raakt met rozigen tnoverstaf de hoornen aan, om bun te vertellen, dat zij de schutsels der blaadjes wel kunnen doen wegvallen, aangezien zij.de onweerstaanbare, den altoos dreigenden vernieler opnieuw voor den gebruikeljjken tijd verwezen heeft naar de oorden, waar hij thuis hoort. Althans, zoo sehijnt bet. Maar in weikelijkheid houdt zij hem nog een poos aan het lijntje. De bekoringen van haar jeugdgiillen, die ons heteene oogenblik met een stroom van schat tigheden overvloeien, en weer kort daarna ons een pruilend gezichtje doen zien, zoodat wij niet zonder angst onszelf gaan afvragen wat wij hebben misdaan, om zoo de ongenade van de jeugdige Majesteit, de Lente, ons op den hals te halen die prikkelingen der wispelturigheid hebben toch ook haar minder aangename zijde. Zij blijlt op een oogenblik eenvoudig "weg en laat ons staan hunkeren en hui veren; de op den aftocht gedreien macht kiijgt weer de overhand en herneemt het haar ontwrongen terrein en wij, die in ons. nooit door biltere ervanngen uitgebluscht opti misme voor de zooveelste maal de dwaasheid begingen, kachels te ver- wijdei en en oveijassen weg te hangen, wij ondervinden opnieuw, en weder om niet voor de laatste maal, de nadeelen der voorbarigheid. Hoe bet zijn zal op bet iri den eersten regel vermelde moment daar is niets van te zeggen. De vogels, die met hun gefluit, de dichters, die met hun verzen, de courantenmen- scben. die door bet do.n opfladdeien van bun dagvlinders de komst der liefelijke aankondigen, hebben daartoe geen opdracht ontvangen, en aan hun beloften is de meesteres niet gebon den. De dichter wij nemen maar den middelste van het trio zal wellicht, toen hij zijn strophen begon samen te stellen, waarin de verheer lijking van zonnige lentes en liefelijke natuur een aangrijpenden schoonheids- indruk moet maken, eerst zijn kachel wat hebben opgepookt. Dergelijke contrasten zijn zeer goed bestaanbaar. Denkt u misschien, dat de stem ming, die gewekt zal worden, steeds in harmonie moet zijn met de omgeving, zoodat men geen beschrijving kan geven van eeri weelderigen maaltijd en tevens zijn aangewezen op bet bescheidenste wat zich denken laat en dat men, om van bet zwemmen de heerlijkheid naar waarde te schatten, in het water moei liggen? Daar bestaat in de wereld zooiets, dat men faritaisie noemt. Ztj schenkt ons het genot van vooi stellingen en schilderingen van heigeen niet aanwezig is. Zij verleent bet vermogen om o op heel onvolmaakte wijze, maar welk rnenschenwerk is anders dan een schrede naBr beter? van de Lente te getuigen, terwijl haar luidruchtige voorgangers, de wiud eo de regen, de dakpannen doen rammelen en de ven sters doen trillen. Als het u, o lezers, en ook ons, op bet meergenoemde ont- inoetingsoogenbhk, wanneer de wijzer des kalenders slaat op het overgangs punt, mag gebeuren dat de Lente nu eens de gril in het hoofd baalt, van preciesop tijd baar aanbidders audiëntie te verleeuen, met de lachende plecht statigheid, die haar zoo byzouder eigen is wel, laten wij ons dan gezamenlijk verheugen met de gedacüie, dat ons een ongemeen buitenkansje is ten deel gevallen. Daarbij moeten wij ons dan maar niet al te bezorgd maken over betgeen nog kan komen. De Uilenspiegelscbe opvatting van de wereldscbe dingen moge eenige aanbeveling verdienen, beelemaal in orde is zij toch niet. Hij die bij het gemeten van het gemak der nedei daling reeds zuchtte over het bezwaar, dat bij stiaks zou ontmoeten bjj het opklimmen aan de overzijde der vallei, en, als dat er was, vreugd vond in de gedachte aan de toekomstige ver ademing bij bet ophouden van de moeite der stijging, moge er in geslaagd zijn 's levens zoet en zuur op practiscne wijze te verdoelen het echte, het diepe en hooge, waar heel de ziel in opgaat, wordt naar deze methode niet bereikt. Dat vindt men in bet genot van het oogenblik, van de ganscbe vreugde die bet schenkt, onvermengd met klachten over betgeen voorbij is, niet verduisterd door vrees voor wat nog komen kan. Dat is de volheid van dank, de uitbarsting van levensblijheid. En die wordt uitgebeeld dooreen zonni- gen lentedag met wolkeloozen hemel. Daar zijn, zegt men, niet veel vau lie dagen voor velen, helaas I komen zij in bet geheel niet. In hun kil «e<- blijf dringt geen zonnestraal door, de dompige atmosfeer, waarin hun leven voortkruipt, houdt den frisschen lente adem terug. En zelfs den meer bevoor rechten vallen zy zelden te beurt. Hierover is weinig te redeneeren, en vei gelijkingen zijn niet te maken. Den gelukkigen is dat alleen geooiloofd wanneer zij kans zien ze wat gunstiger voorde arideien te doen worden. En ja, wij moeten er toch het onze toe doen, om zoowel voor onszelf als voor anderen den toegang van de lente stralen wat te verruimen. Of daarbuiten de lieve scboone al wenkt, en wij blijven als echte suflers achter luiken en gor dijnen zitten, daar hebben we niets aan. Een uil knipt zijn oogen tue voor het licht en dan beweert hjj in zijn wijsheid dat het erg donker is. Zoo slim zijn wij ook wel eens. Tot het medeleven in de lente schoonheid worden wjj geroepen, met viiendelijk lokkende stem. Zoovelen onzar zijn zakenmenscben op en top, of zij verdiepen zich, tot boven de kiuin van hel hoofd, in bun maat schappelijke taak, welker vervulling tevens bet middel is om te komen tot maatschappelijk welzijn. Best, uit muntend! zoo mnet de wereld vooruit komen. Maar voor ai die inspanning mogen wij ook wel iets hebben. En dat, dat wordt ons in de eerste plaats toebedeeld, onafhankelijk van den graad van stoffelijke welvaait, in vei- rukkingen zooals het lenteleven bet dankbaar menschenkind aanbied. Dat is dan ook een jeugdleven, van een jeugd, die van het klimmen der jaren m slechts geringe male den invloed ondervindt De knoppen, die aan reeds min of meer knoestige takken uitbotten, ver schillen niet van die aan jongen boom de schors doordringen; te zamen toonen zij het beeld van het spranke lend leven, met elkander vervullen zij de belofte eener voortdurende werk zaamheid. De natuurlijke, vanzelfspre kende, geen spoor van weifeling of onzekerheid vertoonende jaarlijks vve- lerkeerende jeugdbeinieuwing is ook daarom zoo wonderbaar, dat zij ons het beeld vertoont van het duurzame in bet vergankelijke, en van een arbeid die immer wordt voortgezet. Aan de jeugd de toekomst. Geeo jeugd die een jaargrens trekt en aan wie haar overschrijdt verder het zwij gen zou willen opleggen en het recht op verdere medewerking ontzeggen. Maar een jeugd, die zich aanpast bij alle uitwendigheden, die doorleeft met den ttjdstioom mee, die stand houdt onder de wisselingen van hei physieke leven, en zich vernieuwen blijft als lenle's wedei komst Van alle keerende getijden is deze het meest welkom, maakt juist zijden diepsten indruk. Daar zijn stoffelijke iedenen voor, die bij een volk, in zijn groei op landbouw en scheepvaart aangewezen niet ver behoeven gezocht te worden. Maar er is ook de heer lijke gedachte, dat weer een seizoen van somberheid is voorbijgegaan, dat opnieuw de handen zich strekkeu en de geest zich ontplooien zal, dat een heldere levensvisie voor ons open ligt. Aan zekere opwekkingen heeft onze tot traagheid geneigde aard behoefte, en als deze tot ons komen in zoo liefeiijken vorm, zijn zij ons dubbel welkom. Het uitboitend natuurleven doei bloemen en vruchten vei wach ten, en ook van ons worden die tege moet gezien. Wij voelen ons met nieuwen moed aangegord, door krach tiger roepstem opgewekt er wordt op ons gerekend, dat wij fluks in de gelederen zullen staan. Laat, bij het appèl nominaal, dat de lenteklauken tot ons richten, ons aller „present!" flink gehoord worden. 9) door E. Behnett {uit het Engelsch.) Nella bleef een seconde lang met haar vader achter. «Laat me een poosje alleen met dien jongen dan is u een best vadertje," fluisterde ze hem in 't oor. wik laat me met 't grootste plezier heelenal wegcijferen," antwoordde Racksole, terwijl hij haar heimelijk in den arm kneep. «Doe met me wat je wilt. Ik ben toch niets dan je gehoorzame dienaar. In den tusschentijd ga ik eens naar m'n hotel kijkeD." En spoedig daarna was hij verdwenen. Nella en de heer Dimmock bleven op het terras nog wat samen zitten praten, nu en dan een teugje nemende van een glas ijswater. Ze vormden een knap paar, zooals ze daar zaten, ingesloten tusschen heesters en bloeiende planten. Verscheidene menschen die voorbijgingen maakten bij zichzelf de gevolg trekking, dat, naar de zaken zich lieten aanzien, in dat tête- ü-tête het begin van een roman verscholen lag. Misschien was 't zoo, maar er zou een meer intieme bekendheid met Nella Racksole's karakter noodig zijn geweest, om precies te voor spellen welken vorm die roman zou kunnen aannemen. Jules had zelf het ijswater gebracht, en tegen tien uur overhandigde hij aan Reginald Dimmock een tweede briefje. Nadat deze het had ingezien, verzocht hij, onder duizenderlei verontschuldigingen, aan Nella hem te willen eicuseeren, ter- wille van zeer dringende bezigheden waarmee hij zich in 't belang van Zijn Hoogheid Prins Aribert van Posen, moest belasten. Hij vroeg of hij den heer Racksole zou gaan haleD, of juffrouw Racksole bij haar vader zou brengen. Maar juffrouw Racksole zei lachend, dat ze geen behoefte voelde aan een geleide, en dat ze naar bed ging. Ze voegde er bij, dat haar vader en zij zelf altijd trachtten onafhankelijk van elkaar te blijven. Juist omstreeks dien tijd had Theodore Racksole op nieuw zijn schreden gericht naar de particuliere zitkamer vau den heer Babyion. Voordat hii daar aankwam, echter, had hij ontdekt, dat het nieuws omtrent den verkoop van het hotel zelfs tot in de laagste sferen van die inrichting was doorgedrongen. In gangen, op trappen, overal stonden menschen te fluisteren, en zelfs heel ondergeschikte bedienden waren bezig de zaak te bepraten, precies alsof 't hun eenigzins aanging. «Laat ik u een sigaar geven, mr. Racksole," zei de heer Babylon, met de meeste welwillendheid, «en een mondjevol van de oudste cogcac die in Europa bestaat." BinDen enkele minuten waren de twee mannen in een druk gesprek gewikkeld. Felis Babylon was verbaasd over de han digheid waarmee Rocksole alle bijzonderheden omtrent 't beheeren van een hotel in zich opnam. En wat Racksole betrof, hij kwam al spoedig tot 't besef, dat Felix Babylon een vorst onder de hotelhouders moest wezen, 't Was Racksole nooit te voren in de gedachte gekomen, dat 't beheer van een hotel, zelfs van een groot hotel,.iets speciaal interessants kan hebbeu, of dat het van den man, die aan 't hoofd stond, een vrij groote herseninspanning zou kunnen vorderen, maar hij kwam tot het inzicht, dat hij dat alles had onderschat. De admini stratie van het Babyion Hotel was verbazingwekkend. Ondanks Racksole's genialiteit op 't gebied van organisatie, had hij precies een half nur noodig om de bijzonderheden van het stelsel omtrent de hotelwasscherij te begrijpen. En dat stelsel was nog maar éen tak van werkzaamheid, en geen heel groote, onder een twintigtal andere. Het raderwerk betreffende de contröle over den inkoop van allerlei zaken, en 't aannemen van een gemiddelde verhoudingtnsschen hetonbereide materiaal en het aantal maaltijden; dat in de eetzaal en in de par ticuliere kamers werd verstrekt, was zeer ingewikkeld. Toen Racksole de samenstelling van dat raderwerk had doorgrond, opperde hij dadelijk enkele verbeteringen en toen begon Felix Babylon, in een oogenblik van afgetrokkenheid, te geeuwen. Racksole keek naar de kleine vergulde pendule op den schoorsteenmantel. «Lieve hemel!" zei hij. »'t Is drie uur. Meneer Babyion, ik maak u mijn excuses, dat ik u tot zoo'n onzinnig uur heb laten opblijven." «Ik heb ia geen jaren zoo'n prettigen avond doorgebracht," zei de ander. «U heeft me naar hartelust mijn stokpaardje laten berijden. Ik moest eigenlijk m'n excuses maken." Racksole stond op. «Ik zou u wel éen vraag willeu doen," zei Babylon. «Heeft u vroeger ooit iets met hotels te maken gehad?" «Nooit," zei Racksole. «Dau heeft u uw roeping gemist. H zon de grootste van alle hotel-bestierders hebben kunnen wi-zeu. CJ zou mij oog hebben overtroffen, en ik beu, Jat weet ik, ougeëveuaard, al houd ik maar éen hotel, terwijl sommige anderen er een half

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1