NIEUWE
*Êt Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht. ®J
gflfeniemee
25.
Zaterdag 28 Maart 1914.
43e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
PREMIE
OflS BE&fiflG BIJ HETBEHOU©
Vflfl IflDIË.
FEUILLETON.
HET BABYLON HOTEL
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langeatraut 17. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
voor de lezers van deze courant.
Het heden verschenen 52ste nummer
van den vijfden jaargang van
bevat o.a.:
Mexico. Soldatenmuziek vooreen
kerk. Algiers. Op den weg naar
Mustapha. Vier foto's van de Over-
strooonngen bij Lobith. Bezoek
van H. M. de Koningin aan Rotterdam.
De politieke moordzaak te Parijs.
De deelneemsters aan den Inter
nationalen Schermwedstrijd te Amster
dam. Nieuw-Zeeland. Gouver-
nementsSanatorium. Sanatorium
«Bosch en Heides te Blaricum.
De Voetbalwedstrijden Ie 's-Graven-
hage en te Antweipen
Het Kindernummer «Ons Prinsesje."
„EEN VEEL BEWOGEN LEVEN"
is de titel van den hoogst spannender)
roman, waarvan het begin in dit nummer
wordt opgenomen.
Deze roman boeit van het begin
tot het einde en worden zij, die nog
niet op ons blad geabonneerd zijn en
die deze aangrijpende geschiedenis uit
het werkelijke leven in haar geheel willen
volgen, uigenoodigd ten spoedigste daarop
jn te teekenen. DE DIRECTIE.
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3cents thuis bezorgd.
De aan de lezers van dit blad be
kende artikelen onder den titel «Ons
belang bij het behoud van Indië« hebben
naast veel instemming ook eenige
bestrijding uitgelokt, al kan niet woi den
gezegd, dat de inhoud dier artikelen
inderdaad is bestreden veel minder
weeilegd.
Van zekere zijde zijo de artikelen
»sensationeel« genoemd. Als de quali-
ficatie juist is, dan kunnen zij die
eigenschap slecbts hebben ontleend
aan de daarin vermelde nuchtere
feiten, waaruit de omvang vao bet
belang bij het behoud van Indië dui
delijk blijkt.
De bestrijders lieten de feiten on
aangetast, gingen er langs been wat
meer voorkomt. Merkwaardiger is
echter, dat een der bestrijders, doende
of bij ons aanvalt, op menig punt
hetzelfde zegt als wij.
Zoo zal de lezer dier «bestlijding»
bijv. meBnen, dat door ons is beweerd,
dat het behoud van lndië is een belang
van zuiver stoflelijken aard, en dat
het door ons is geschetst als een voor
deel uitsluitend «voor de schatkist
der Nederlandsche Handels- en andere
maatschappijen», waarbij slechts be
trokken zijn de geldbelegger, «die
kloppingen gevoelt in zijn Indiscbe-
fondsenhart,« de scheepvaartonder
nemer en de mijnontginner, die een
voorrecht willen behouden boven an
deren. Bij de opsomming der door
ons genoemde economische voordeelen,
verzwjjgt de bestrijder dan zorgvuldig,
en zulks niettegenstaande wij daaraan
een geheel artikel hebben gewijd, de
indirecte belangen, dat zijn die be
langen welke iedereen raken.
Wie de bestrijding leest, zou meenen,
dat de strekking onzer «gevaarlijken
artikelen was niet meer of minder
dan «ten profijte van het conservatief
militaristisch elements de publieke
opinie te drgven «in de richting van
de imperialistische groot-doenerija (als
boeman wordt hierbij de geest van
Chamber lain opgeroepen) en het pro
tectionisme, met inbegrip van de
wederinvoei ing der dilTerentieele rech
ten in Indië, benevens de weiing van
bet vreemd kapitaal uit onze koloniën.
De lezers onzer artikelen weten
echter, dat wij niets van dit alles
hebben aanbevolen integendeel!
en dat wij evenmin ons hebben ver
klaard tegen de verheffing van de
Inlundsehe bevolking, waaromtrent wij
juist schreven, dat bet een slechte
regeering zou zijn, die den drang
voor geestelijke en economische ont
wikkeling der mlandsche bevolking
zou tegengaan, in plaats van dien te
steunen en aldus den band tusscben
de Nedetlandsche onderdanen in Indië
en het moederland hechter temaken.
Ter voorkoming van misverstand
vermeenen wij hier ook nog in herinne
ling te moeten brengen, dat wij ons
omtrent plannen tot vioolbouw niet
hebben uitgelaten.
Evenmin als al het overige, dat
men ons in de schoenen tracht te
schuiven,nemen wij voor onze rekening
de «gevaarlijke argumentatie van ben,
die beweren, dat ons land zonder
Indië materieel niets zou te beteekenen
hebben en ten gronde zou gaan«.
Eens en vooral wenschen wij hier
te zeggen, dat wij niet willen ver
antwoordelijk worden gesteld voor
wat anderen, zelfs diegenen met wier
streven wij tot op zekere boogie
kunnen medegaan, tot staving van
hunne meening wenschen aan te
voeren. Daarom kunnen wij voorbij
gaan, wat tot bestrijding van onze
argumenten wordt aangevoerd, zoo
dikwijls men hetgeen door ons is
gezegd, verwart met wat te lezen
staat in de geschriften, afkomstig van
anderen, die de aandacht voor de
Indische quaesties vragen, en met
name in de vaak tegen ons uitge
speelde brochure »'s Lands Welvaart
in gevaar,uitgegeven door de Ver-
eeniging «Onze Vlooit. Met waar
deering voor veel van de goede be
doelingen der schrijvers, zijn wij van
meening, dat men zich ook bij het
vermelden der belangen, verbonden
aan het behoud, en de gevolgen vari
een eventueel verlies van Indië, heeft
te hoeden voor overdrijving.
Nocbthans zijn die belangen, ook
naar onze meening, zeer groot de
raateriëele zoowel als ideële. Wij be
seffen niet minder dan onze tegen
standers in wie wij voornamelijk
op dit punt medestanders ontmoeten
de moreele beteekenis voor Neder
land van bet behoud van zijn koloniën,
waaraan ons volk voor een goed deel
zijo aanzien dankt. Ook ons lijkt de
beste en meest veilige politiek, in
Indië te volgen, die welke uitgaat van
de verheffing der inlandscbe bevolking,
en ook wij wenschen de vrije open
stelling voor den ondernemingsgeest
van den vreemdeling maar wij
voegen hier aan toe: niet voor den
ondernemingsgeest van den vreemden
overweldiger I
En op dan vreemden overweldiger,
niet op den vreedzamen vreemden
mededinger hadden wij het oog, toen
wij in eeü onzer artikelen waarschuw
den, dat, als Nederland de Oost ver
loor, wel is waar alle bezittingen van
Nederlanders in Indië niet met één
slag zouden zijn verloren, omdat het
gezag dat bet Nederlandscbe aldaar
zou opvolgen, den eigendom van par
ticulieren zou hebben te eerbiedigen,
maar dat het verlies van Indië wel
zou beteekenen, dat de Nederlanders
gaandeweg uit Indië zouden worden
verdrongen. Een vreemde overweldiger,
zeiden wij zou zich zeker niet meester
maken van den Archipel om den tegen-
woordigen gang van zaken te besten
digen en den Hollanders bet leeuwen
deel der economische voordeelen (en
dat hebben zij op dit oogenblik dan
tocb onze bestrijders ten spijt) te
laten behouden.
In de waardeering van de ideëele
belangen, die wij bij Indië hebben,
doen wij voor onze bestrijders niet
onder. Daarom kunnen wij volkomen
onderschrijven, hetgeen blijkbaar tegen
ons was bedoeld, dat het belang bij
het behoud van een Indië, dat zicb
onder Nederlandscbe vlag en Neder-
landsch opperbestuur gaandeweg ont
wikkelt tot een zelfstandige volks
gemeenschap, voor Nederland niet
licht is te overschatten, en dat als
Indië zich tot een zelfstandigen staat
onder Nederlandsche opperregeering
en nog zeer vele jaren onder Neder
landsche leiding ontwikkelt, deze haar
merk zal zetten op den wordenden
staat en dat dan de Nederlandsche
taal, indien wij onze taak tegenover
het onderwijs in Indië behoorlijk op
vatten, een groot verspreidingsgebied
zal vinden, en dan bovenal ons land
met zijn koloniën tezamen een plaats
van beteekeüis zal blijven innemen
in de rij der volken, waardoor het
aanzien van den Nederlandschen stam
wordt verhoogd.
Wij zijn hel ook met onzen aan
valler eens, die zeide«Verlies van
onze koloniën zou een ramp zijn»,
en wij gaan ook in zoover met hem
mede, dat het althans minder nood
lottig zou zijn, «wanneer dat later
bet geval wordt, als het oogenblik
zal zijn gekomen voor hare geheele
zelfstandigheid» dan «wanneer het
geschiedt door de overheerscbing door
een ander volk.»
Doch het tijdstip voor de algeheele
zelfstandigheid, ligt, zelfs bij een snelle
ontwikkeling, in een verre toekomst
ook naar de meening van onzen
bestrijder, in een verdere toekomst
allicht dan het tijdstip, waarop de
ramp zal komen, waarvan ook onze
tegenstander sprak, en welks komst
zonder twijfel zal worden verhaast,
als wy bij de pakken blijven neer
zitten, in gelatenheid afwachtende de
dingen die komen zullen.
Wil men de banden niet uit de
mouwen steken, nu het nog tijd is,
dar, stelle men zicb van ons aandeel
in de ontwikkeling van de inlandscbe
bevolking van Indië maar niet veel
10)
door E. Bennett
(uit het Engelsch.)
Met de grootste behoedzaamheid draaide Jules den deurknop
om, waaraan het witte lint was bevestigd. De deur ging langzaam
open en Jules verdween in de kamer. Na weinige oogenblikken
kwam bij weer voor den dag, sloot de deur even zacht ea
voorzichtig als bij die had geopend, maakte het lint los,
keerde zich om en verdween weer in de dwarsloopende gang.
i/Dat is zonderling," zei Racksole; «bepaald zonderling."
De gedachte kwam bij hem op eens naar het nummer van
de kamer te gaan kijken en hij sloop er heen.
«Wel, verdI" fluisterde hij in de grootste verbazing.
Het nummer was 111, de kamer van zijn dochter! Hij
trachtte de deur te openen, maar ze was gesloten. Naar zijn
eigen kamer, no 107, snellende, greep hij een paar pistolen
(van de soort zooals ze voor millionairs worden gemaakt)
en liep de dwarsgang in, Jules achterna. Aan 't eind van
deze gang bevond zich een raamhet raam stond open
en Jules stond heel onschuldig naar buiten te kijken. Tien
groote onhoorbare stappen en Theodore Racksole stond
achter hem.
«Eén woord, vriendje," begon de millionair, met een achte
loos gebaar zijn revolver in de luoht zwaaiende. Jules ontstelde,
daaraan viel niet te twijfelen; maar één seconde later had hij
zijn kalmte en zelfbeheersching terugkeeren.
«Meneer?" zei Jules.
«Ik wou maar eens even weten, wat je voor den duivel
daar zoo meteen in no. Ill uitvoerde."
«Er was me verzocht geworden daar te komen." luidde 't
kalme antwoord.
«Je bent een leugenaar en geen heel handige leugenaar
ook. Dat is de kamer van mijn dochter. Allo voor den
dag er mee, vóór dat ik mijn besluit neem of ik je zal neer
schieten, of door dat raam op straat gooien."
«Neem me niet kwalijk, meneer, maar op no. Ill logeert
een heer."
«Ik waarschuw je, vriendje, dat je heel dwaas en verkeerd
doet me tegen te spreken. Probeer 't dus niet voor een
tweeden keer. We zullen samen naar de kamer gaan en je
zult me bewijzen dat, de persoon die er logeert een beer is en
niet mijn dochter."
«Dat 's onmogelijk, meneer," zei Jules.
«Geen sprake van," zei Racksole en hij pakte Jules beet
bij een mouw. De millionair wist volkomen zeker, dat Nella
op no. Ill logeerde, want bij bad de kamer met baar geïn
specteerd en zelf er op toegezien dat baar koffers en haar
kamenier en zij zelf daar veilig waren aangeland. «Maak de
deur open," fluisterde Racksole, toen ze no. Ill hadden be
reikt.
«Ik moet kloppen."
«Dat is juist iets wat ik niet hebben wil. Doe de deur
open. Je hebt natuurlijk je passepartout."
Door den revolver gedwongen, volgdè Jules't gegeven bevel
op, maar hij maakte een gebaar als wilde bij zich voor zulk
een schending van het botel-decorum niet aansprakelijk stel
len. Racksole trad binnen. De kamer was schitterend ver
licht.
«Een bezoeker, meneer, die er op staat u te spreken," zei
Jules en toen blies bij den aftocht.
De beer Reginald Dimmock zat, een cigarette rookende en
nog altijd in avond-toillet gedost, aan een tafel. Hij stond
haastig op.
«Wel, m'n waarde mr. Racksole, wat een onverwacht
hm genoegen!"
«Waar is mijn dochter? Dit is baar kamer."
«Versta ik goed wat u zegt, mr. Racksole?"
«Ik nam de vrijheid op te merken, dat dit de kamer is van
juffrouw Racksole."
«Mn goede meneer," antwoordde Dimmock, «u moet krank
zinnig zijn, dat u zoo iet,9 in liet. hoofd baali. Alleen mijn
eerbied voor uw dochter weerhoudt me er vau u met geweld
van hier te verwijderen om een zoo hoogst zonderlinge ver
onderstelling."
Een klein plekje halfweg de buiging van Racksole's neus
werd plotseling heel wit.
«Met uw permissie," zei Racksole, met een gedempte, kalme
stem, «wil ik de kleedkamer en de badkamer wel eens gaan
onderzoeken."
«Luistert u eens een oogenblik naar me," drong Dimmock
aan, nu op meer weiwillenden toon.
(Wordt vervolgd.)