NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad TÊT
voor de Provincie Utrecht. |g|
gflfememee
FEUILLETON.
No. 39.
Zaterdag 16 Mei 1914.
43e jaargang
VERSGBIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
PREMIE
VOLKSKUNSTZIN.
HET BABYLON HOTEL
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlgke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 00.
ADVER1 ENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
AdvertentiSn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
voor de lezers van deze courant.
Het beden verschenen 7de nummer
van den zesden jaargang van
fcW-C/ mm
bevat o.a.:
Koning Christiaan X v. Denemar
ken en gemalin onze aanstaande
Koninklijke gasten. Jongen Appel
boomgaard in vollen bloei. H. M.
de Koningin-Moeder op Haar dage-
lijkscbe morgenwandeling te 's-Gra-
venbage. De Vorstin van Waldeck-
Pyrmont in ons land. 25-Jarig be
staan der Blindenverzorging. Ope
ning van het zeilseizoen door de Roei
en Zeilvereeniging sNieuwe Meer" op
3 Mei 1.1. Weder uitkomen van
Jaap Eden als wielrenner. Typisch
kiekje van een Hessische boerenbrui
loft. De Walpurgisfeesten in bet
Hartzgebergte. Zitting van de
Tweede Kamer d. Staten-Generaal.
Onafbankelijkbeidsfeesten te Mid
delburg. Onbloedig duel tusschen
Caillaux en d'Alliers. Groote Inter
nat. Hondententoonstelling in het
Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam.
Het Kindernummer lOns Prinsesje."
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prjjs van 3cents thnis bezorgd.
Alhoewel in beschavingswaarde niet op
dezelfde Hjn staande als de ethische, is
toch de aesthetische vorming eener natie
van zoo hoog belang, dat het overwegen
van pogingen en het in toepassing brengen
van middelen daartoe, niet mag worden
nagelaten. En waar wij enkele gedachten
wenschen uit te spreken, die het onder
werp doet ryzen, stellen wy' op den voor
grond, dat met „volk" in ons opschrift
bedoeld wordt de gemeenschap der Neder
landsche mannen en vrouwen in het
algemeen meer in het bijzonder de
breede zoom der middelmatig ontwikkel
den, die geen speciale opleiding konden
genieten, die behooren tot de 95 procent,
wier onderwijs in den meer beperkten zin
ophield bij het verlaten der lagere school.
Schoonheidsgevoel en kunstzin, de twee
begrippen dekken elkander niet volkomen,
al gaan zij in menig opzicht parallel. Wie
beproeven wil, van beide een omschrijvipg
te geven, stuit op moeielykheden, omdat
hun gebied onbegrensd is. Tegenover de
kunst plaatst men zoo licht haar meesteres,
de natuur, en meent dan, dat het twee
stroomingen zijn in de menschelyke na
tuur, die, zonder of met leiding, naar deze
of naar gene voeren. Personen te ontmoe
ten, die voor natuurschoon een open oog
en een gevoelvolle ziel hebben, doch bij
wie geen soort van kunst eenigszins sterke
emotie wekt, is niet zeldzaam; het om
gekeerde schijnt niet zoo vaak voor te
komen. Het is begrijpelijkde scheppings
schoonheid spreekt rechtstreeks in wereld
taal de talen der kunst moeten, om ver
staan te worden, aangeleerd zyn. En toch
is dat ook alweer niet geheel waar; tal
van menschen zyn geboren en getogen te
midden van liefelijke of grootsche natuur-
brokken, zonder er voor te gevoelen, al
thans zonder door schoonheidsbesef te zijn
doordrongen, terwijl het gezicht van een
voudige dingen, die in vorm of kleur bij
het alledaagsche afsteken, hun aandacht
trekken.
Gewis is schoonheidszin een algemeen
menschelijke eigenschap, die opkweeking
niet slechts ten volle waard is, maar ook
dringend vereischt. Hij is aanwezig bij
het zeer jonge kind, dat naar fleurige
dingen gry'pt en die bij voorkeur tot zich
trekt; hy openbaart zich by primitieve
volken, die zich tatoueeren vóór zich te
kleeden, die hun woning van snijwerk en
van verven voorzien alvorens over toe
treding van licht en zuivering van lucht
zich bekommerd te hebben. Haar het is
iets merkwaardigs in al hetgeen ons ge
slacht eigen is, dat het niet als vanzelf
uitgroeit, maar door cultuur gevormd
moet worden; in niet geringe mate is
dat het geval met onze aesthetische nei
gingen, in 't bijzonder met den kunstzin.
Er wordt in onze dagen veel gedaan
om de schoonheid in het leven tot haar
recht te doen komen. Men gevoelt meer
en meer, dat naast de materieele verhef
fing, naast de intellectueels vorming, ook
naast de zedelijke peilverhooging, verhel
dering van het oog, verfijning van het
oor doel van de volksveredeling moeten
zyn. Dat daarbij het eerst de aandacht
gericht wordt op het aanvangspunt van
de georganiseerde opvoeding, op de school,
ligt in den aard der dingen en als wij,
ouderen, onze jeugdherinneringen eens
plaatsen nevens hetgeen heden ten dage
te zien is, zullen wij niet geringen voor
uitgang zien. De greote, met slecht ge
verfde banken opgevulde en door kale,
soms weinig ooglijke wanden omgeven
ruimten zyn vervangen door vriendelijk
ingerichte vertrekken, rondom behangen
met platen, die aan het geheel een levendig
aanzien geven.
Een levendig ook een, dat het schoon
heidsgevoel bevredigt?
Wie gelegenheid heeft, een groot aantal
schoollokalen te zien, zal op deze vraag
niet dadelijk een bevestigend antwoord
klaar hebben. Als 't ons geoorloofd is een
weinigje critiek te voeren, dan zouden wij
deze opmerking wel in overweging willen
gevenmen is over het algemeen te veel
gaan doen. Van boven tot beneden zijn
thans de wanden behangen met platen, die
de meest uiteenloopende dingen, tot de
onderscheiden leervakken behoorende. in
beeld brengenveel minder dan men zich
voorstelt, wordt er de aandacht door ge
boeid, meestal worden zij met onverschil
ligheid voorbijgegaan. Die bonte verzame
ling, elk plaatsje bedekkende, werkt ver
warrend, geeft geen schoonheidsaandoe
ning; desniettegenstaande zal bemerkt
worden dat, als men een of meer van die
platen bij zijn les noodig heeft en ze dus
naar voren haalt, zij niet meer die belang
stelling trekken, die men er voor verwacht
had omdat zy te lang „te kijk" hebben
gehangen, zonder ooit goed gezien te zijn.
Onze raad zou zyn, die aanschouwings
middelen met wat spaarzaamheid ten toon
te stellen daarentegen, op één of meerdere
der wanden, die in lichte neutrale kleur
gehouden moeten zijn, één kunstplaat aan
te brengen, die geregeld door een andere
wordt vervangen en die ook wordt be
sproken, om er de schoonheid van te doen
beseffen, om het gevoel daarvoor tot be
wustheid te brengen. Die platen moeten
aan hooge eischen voeldoen; niet elke
school heeft er een groot aantal noodig,
men kan onderling verwisselen.
Van dit uitstapje op paedagogisch gebied
terugkeerende tot het ruimere terrein van
de volksopleiding tot de waardeering van
kunstuitingen in lijn en kleur, hebben wy'
een soortgelijke opmerking te makener
wordt veel vertoond, te weinig gezien.
Door allerlei faciliteiten trachten in de
groote gemeenten de autoriteiten van stad
en land het bezoek van musea aan te
moedigen, terecht oordeelenüe, dat men,om
kunst voor het oog te kunnen genieten,
veel van die kunst moet hebben gezien.
Toch zou dat bezoek algemeener en daar
door meer vruchtdragend zyn, indien het
mocht gelukken wat meer verdieping aan
te brengen. Van de menschen, die toch
wel eens willen gaan „kijken", slenteren de
meesten ongeveer gedachteloos langs de
kunstwerken heen, zonder dat er iets komt
dat hen in de ziel gry'pt en zij ver
trekken weer zonder een ander gevoel dan
vermoeidheid. Veel meer bevrediging ware
hun ten deel gevallen, indien zy zich had
den willen bepalen tot een zeer klein getal
stukken, die zy dan goed in zich hadden
opgenomen, om er een blij venden indruk
van te krijgen en te bewaren. Maar daartoe
zou voorlichting noodig zijn geweest, en
deze ontbreekt. Zouden de werken van
onze oudere en moderne meesters, voor
zooverre die stoffelijk eigendom van de
natie zijn geworden, het ook niet in geeste
lijken zin moeten zijn? Het ware zeker
geen snel doorloopen weg om daartoe te
geraken, maar toch een wel begaanbare
weg, als geregeld deskundigen zich beschik
baar wilden stellen om in onze musea
voor een groep bezoekers, die zich te
voren daarvoor hebben 'aangemeld, eenige
schilderstukken uit te leggen; langs de
deur van het intellect zou de waardeering
het gemoed bereiken, en de artistieke zin
van ons volk zou tot hooger peil zijn te
brengen. Er zijn proeven in die richting
genomen, en de belangstelling, ofschoon
niet dadelijk gloeiend, was toch van dien
aard, dat voortzetting niet onraadzaam
mocht heeten. In dergelijke dingen ont
breekt het ten onzent wel eens aan vol
houden, aan doorzetten, vooral wanneer
aan die voorlichting, als middel van volks
opvoeding, de dikwijls noodzakelijke eisch
moet gesteld worden, die men gewoon
is met het woord „belangeloos" aan te
duiden.
Het is niet door het oog alleen dat de
schoonheid de ziel binnendringt, en, waar
wij op het terrein der aesthetische ont
wikkeling slechts op enkele plekjes even
kunnen stilstaan, is het niet ondienstig
op het aandeel van muziek en zang te
wijzen. Ook hier komt meer en meer
het inzicht tot zyn recht, dat aan het
gevoelen het begrijpen gepaard behoort
te gaan. „Zeker, de lieflijkheid in tonen
streelt zelfs den wilde, gelijk het woest
gedierte zich nederlegde aan de voeten
van den liertokkelenden Orpheus en
het schreiend kind komt tot stilte zoo
wel bij moeders lied als op het hooren
van den orgelman op straat.
Het geheel verstaan van ingewikkelde
composities is niet voor ieder weggelegd,
en de prijzenswaardige pogingen om
muziekkennis te doen doordringen, zullen
niet zoo licht als men zich dat soms
voorstelt, de niet-deskundige volksmeer
derheid bereiken. Toch zal ook hier de
aanhouder winnen, inzonderheid wanneer,
door volmaking van het eenvoudig lied,
door het vaak ten gehoore brengen van
aan het oor gemeenzame toonwerken, de
ontvankelijkheid wordt verhoogd.
In vergaderingen, waar de hier be
sproken dingen het onderwerp van be
raadslaging uitmaken, wordt over den
artistieken zin van „ons volk" dikwijls
zwaar geklaagd. Wij zullen niet ontken
nen, dat er nog veel te verbeteren is
waar niet? maar men moet toch
ook niet overdrijven. Wie een tijdperk
van eenigen duur kan overzien, zal die
klachten tot haar juiste proportién terug
brengen, en wy achten het niet recht
vaardig, den velen die om een van
de voornaamste onderwerpen van zorg
en van bezorgdheid te noemen zich
met de verbetering van den volkszang
bezighouden door geringschatting van
de verkregen resultaten te ontmoedigen.
Over het eigenlijke straatlied hebben wij
door E. Beknbtt
22) (uit het Engelsch.)
«Derde verdieping zegt u, mevrouw vroeg Nelly, op haar
beste bureaulisten-manier.
nik heb gezegd derde verdieping," zei de oude dame in
gebroken Engelsch en als tot verklaring voegde ze er bij «ik
wil ergens in de hoogte logeeren, waar ik goed licht heb en
geen last van stof."
«We hebben op de derde verdieping geen suites, mevrouw."
«Komt er niet op aanl Heeft u niet twee kamers, die in
elkaar loopen?"
Nelly keek haar boeken na op eenigszins onhandige manier.
«Nummers 122 en 123 loopen in elkaar."
«Is 't niet 121 en 122?" vroeg de oude dame snel, entoen
hield ze zich op eens in.
«Pardon. Dan zou ik 121 en 122 hebben genoemd."
Op dat oogenhlik beschouwde Nelly die opmerking van de
Barones omtrent de door haar genoemde nummers als een
louter toevallige omstandigheid, maar later, toen de Barones
in de lift naar boven was gegaan, kwam ze op de gedachte
dat het feit toch eenigszins zonderling was. Misschien had de
Barones Zerlinski vroeger al eens in het hotel gelogeerd. Voor
't gemak werd in het hotel een lijst gehouden van alle be
zoekers en die lijst liep terug tot voor dertig jaar. Nelly nam
er inzage van, maar de naam Zerlinski, kwam er niet op voor.
Toen begon Nelly zich te verbeelden bij de eerste ver
schijning van de Barones aan het bureau-was die gedachte
haar al even door het hoofd gegaan dat de trekken dier
dame haar eenigszins bekend voorkwamen. Ze meende, niet
dat ze de oude dame al meer had gezien, maar dat ze hier
of daar, den een of anderen tijd, eens iemand had gezien die
op haar geleek. De lust bekroop Nelly den Almanak van Gotha
eens in te zien, waarin alle in Europa voorkomende adellijke
namen worden vermeld; maar van Baronnen of Baronessen
Zerlinski maakte de Almanak van Gotha geen gewag. Nelly
informeerde waar de Barones van plan was haar lunch te ge
bruiken en het antwoord luidde, dat door die bezoekster op
een tafeltje in de eetzaal beslag was gelegd. Onmiddellijk nam
ze 't besluit zelf in de eetzaal te lunchen. Ze zette zich neer
in een der hoeken, half verborgen achter een pilaar, van welk
plekje ze de heele zaal kon overzien en op alle gasten, die
binnenkwamen of heengingen, het oog kon houden. Weldra
verscheen de Barones, in 't zwart gekleed, met een dunne
kanten sjaal om, ondanks de Juniwarmte, heel statig, heel
stijf en met een minzaam lachje op 't gezicht. Nellv nam haar
heel nauwkeurig op. De dame had blijkbaar goeden eetlust;
zonder zich te haasten, maar met nauwgezetheid werkte ze
het vrij ingewikkelde menu af van de haar voorgezette lunch.
Nelly merkte op dat ze mooie witte tanden had. Toen ge
beurde er iets merkwaardigs. Een taart van geslagen room
werd aan de Barones voorgezet als dessert, en Nelly was heel
verbaasd te zien hoe de oude dame het bovenstuk oplichtte
en met een lepel heel kalm iets uit het binnenste gedeelte
nam, dat er uitzag als een stuk toegevouwen papier. Niemand,
die niet met arendsblikken had zitten toekijken, zou in 't geen
ze deed iets bijzonders hebben opgemerkt; ja, de kansen waren
negen honderd negen en negentig tegen één, dat het feit
door niemand zou worden gezien. Ongelukkig voor de Barones
echter deed die duizendste kans zich thans voor. Nelly sprong
op en naar de Barones toe gaande, zei ze:
«Ik vrees, dat die taart niet volkomen goed is, mevrouw."
«Dank u, ze smaakt heel goed," zei de Barones koel. Haar
glimlach was verdwenen. «Wie is u? Ik meende dat u de
bureauliste was."
«Mijn vader is de eigenaar van dit hotel. Ik verbeeldde me,
dat er iets in de taart was dat er niet in had moeten wezen."
Nelly keek de Barones vlak in 't gezicht. Het stukje toe
gevouwen papier, waaraan zich een weinigje room had vast
gehecht, lag onder den rand van een schaal.
«Neen, dank u." Weer vertoonde het gezicht der Barones
't gewone goedige glimlachje.
Nelly ging heen. Ze had nog een kleinigheid opgemerkt
behalve het stuk papier namelijk dat de Barones het Engel-
sche «th" uitstekend kan uitspreken als ze dat verkoos.
Dien middag zat Nelly in haar eigen kamer een geruimen
tijd voor het raam, in gepeins verdiept. Toen, op eens, helderde
haar gezicht op en ze sprong overeind.
«Ik weet 't," riep ze uit, in de handen klappend, «'t Is
juffrouw Spencer, vermomd! Hoe is 't mogelijk dat ik dat
niet eerder heb gezien?" Onmiddellijk dacht ze aan Prins
Aribert. «Misschien kan ik hem helpen," zei ze tot zichzelf
en ze slaakte een lichten zucht. Ze begaf zich naar beneden,
naar de keukens, en informeerde of de Barones eenige instructies
had gegeven omtrent haar diner. Ze begreep dat er een of
ander plan moest worden op touw gezet. Ze wilde Rocco te
spreken zien te krijgen, en hem in 't verhoor nemen.
(Wordt vervolgde)