NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
iüs!5Ë5-Ï1EÏ®
FEUILLETON.
HET BABYLON HOTEL
tto. 45.
Zaterdag 6 Juni 1814.
43e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
PREMIE
TEVREDENEN.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonu. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
voor de lezers van deze courant.
Het beden verschenen 10de nummer
van den zesden jaargang van
bevat o.a.:
Mooie foto uit de omgeving van
Middelie (N.-H Bessenplukken
op het eiland Zuid-Beveland. De
Koninklijke familie van Italië te Ge-
nova. Kiekje van Brussel als Zee
haven. Het conflict tusschen Mexico
en Amerika. Italiaansche matiozen
in de straten van Durazzo. Jaar-
lijkscbe uitdoeling van bloemen en
bloemzaden aan de arbeidersbevolking
te Parijs. Brand in het oude En-
trepótdok te Amsterdam. Parijs-Ben
Haag per Motorrijwiel. Kweek
school voor de Zeevaart te Leiden.
Aviateur Fokker op bet vliegveld
te SchweriD. Een baken in de
lucbtzee voor luchtschippers. Ver
schillende interessante foto's over het
ontstaan onzer kleeding. Vertrek
van Eduard Verkade naar Ned.-Indië.
Het Kindernummer »Ons Prinsesje«.
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen deu
prijs van 3ceuts thuis bezorgd.
Het wordt weieens zóó voorgedragen,
dat er tusschen tevredenheid en haar te
genstelling een kloof gaapt van zulk een
wijdte, dat zy niet is te overbruggen. Men
is het een of het ander.
Naar onze meening is deze opvatting
niet geheel juist, althans niet af. De schei
ding is niet zoo scherp en loopt niet zoo
recht. Een verplichting, om aan den eenen
of den anderen kant te staan, is niemand
opgelegd.
Allereerst zij opgemerkt, dat men kan
zijn tevreden mèt of óver iets. Wij hebben
ten aanzien van zeker voorwerp eischen
gesteldkomt het in ons bezit, dan blijkt
het daar beneden te staan. Wij zijn er dus
niet over tevreden. Maar tevens is ook
gebleken, dat het niet mogelijk is een ander
te bekomen, dat meer aan onze verwach
tingen voldoet; willen wij er niet geheel
van afzien, dan zijn wij wel verplicht er
ons mee tevreden te stellen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de per
sonen, met wie het dagelyksch leven ons
in betrekking brengt. Afgescheiden van
hen, met wie wij door verwantschap en
door ambt of bedrijf verbonden zijn en
die wij dus niet hadden te kiezen, zy'n er de
vrienden en kennissen. Er wordt op het
tooneel en in de letterkunde nogal eens
kwaad van hen gesproken, behalve wat
wij daar zelf aan doen in onze „conversa
tie". Bij nadere kennismaking vallen de
kennissen weieens tegen, en het kwik in
de vriendschapsthermometer neigt soms
bedenkelijk naar het nulpunt. Het kost ons
eenige moeite, over anderen geheel tevre
den te zijn, maar, omdat wij nu een
maal onze dagen niet kunnen doorkomen,
afgescheiden van de samenleving, doen we
het er mee, zijn we er mee tevreden.
Wij denken er niet altijd aan, dat die
anderen over ons en niet zelden met meer
recht, precies eender oordeelen, zoodat wij
per slot van rekening nog dankbaar kun
nen zijn, dat zij zich laten tevredenstel
len. Is hierin misschien aanleiding te vin
den om in hetgeen wij hebben aan te bie
den, een kleine verbetering te brengen, des
te beter.
In de tweede plaats moeten wfl op nog
een bijzonderheid letten. De naam wordt
weieens gegeven aan iets, dat meer lijkt
op verstomping. Hij, wiens denken weinig
omvat, wiens levensvisie zeer beperkt is,
die nauwelijks begrip heeft van geestelij
ke behoeften, is spoedig aan de vervulling
van zijn wenschen toe. Zijn hand is de
spreekwoordelijke van het kind, eischen
stelt hij niet aan zichzelf, evenmin aan
anderen. Aan deze, zeer ten onrechte als
benijdenswaardigen natuurstaat gedachte
tevredenheid, is de beschaving bezig, de
menschheid te ontrukken.
Zijt gij tevreden over uw werk?
Nu, dat is betrekkelijk, 'k Heb er mijn
best op gedaan, maar 't is niet uitgeval
len zooals ik mij heb voorgesteld.
Wie, die iets maakt waarvoor geen
vaststaand model is gegeven, die, in zekere
mate scheppend is opgetreden en zichzelf
die vraag stelt, vindt een ander antwoord
't Gebeurt, maar 't is een zeldzaamheid,
ten minste bij volkomen eerlijk oordeel.
Dat bewijst niet tegen het werk, even
min tegen den werker. Wie het te aan
schouwen, te genieten krijgen, zy'n vaak
niet slechts tevreden, zelfs opgetogen
zoowel dankbaar als voldaan. Indenheden-
daagschen tijd, die het gelukkig niet laat
ontbreken aan waardeering van het wezen
lijk goede, al ontsnapt hij nog niet ge
heel aan de bekoringen van de met ver
guldsel beplakte en met kleurtjes beschil
derde onechtheid, weet gewoonlijk de
verdienste wel te vinden en laat niet na
haar met tevredenheidsbetuigingen te
beloonen. Wel komt dan, in hoogere in
stantie, de critiek het voorloopig rapport
eventjes herzien, maar er is toch een
schoonheids-indruk verkregen, er heeft
een vreugdesadem gezweefd.
Zelfs, wanneer dit resultaat niet geheel
is bereikt, kan toch de eerlijke werker
mèt zijn werk tevreden zijn. Dat gevoel
is dan meer subjectief, het geldt zijn
eigen persoonlijkheid. Hij heeft gegeven
wat hij had, gedaan wat hij kon. Bij
verdere ontwikkeling van talent of vaardig
heid, zal het hopelijk beter zijn, voor
het oogenblik was de grens bereikt. Dat
stemt tot de kalmte, die voor die meerdere
volmaking de goede atmosfeer is, en ver
sterkt tegelijkertijd dien echten geest
van zelfkritiek, die ook het goede in eigen
arbeid weet uit te zoeken en naar voren
te brengen. Het is wel niet gemakkelijk,
eigen persoon en wat daarmee samen
hangt zoo tot een voorwerp van be
schouwing te maken en daarbij de on
partijdigheid te behouden; tusschen een
van ijdelheid zich opblazen en met pessi
mistische zelfverachting zich wegwerpen,
zijn de gradaties vele en toch moeten wy
er toe komen. Vooral op het gebied der
zedelijke vorming, het voorwerp van onze
dagelijksche zorgen, van meer belang nog
dan de technische en intellectueels vol
making, bestaan die uitersten, is er een
„bourgeoisie satisfatie", is er ook een
gewild proletariaat. Het komt er op aan,
met vermijding van beide, de plaats te
kiezen, die men meent te moeten in
nemen om te komen tot dat bewustzijn
van tevredenheid, hetwelk moed geeft om
zijn geluk te vinden en naar hooger ge
luk te streven; dat den schat, welken
men bezit, doet op pry's stellen en naar
het meerdere de hand doet uitstrekken.
De rustig stemmende klank, die het
woord tevredenheid doet hooren, is velen
een ergernis. Niet de vrede is het, die
verder brengt, maar de stryd. Alles spant
samen, heet het dan, om te stuiten wie
vooruit wil; de aardsche goederen, naar
welker bezit allen streven, zyn als te
grabbelen gegooid en we dringen er allen
naar op, zonder vreezen dat wij den
mededinger misschien tegen de vlakte
werpen. Men heeft mooi praten van te
vreüeuheiiizy, die het doen, gelooven
er niets van en trachten de anderen te
paaien om zoodoende het ryk alleen te
krijgen. Wees tevreden, zegt de smullende
aan des levens disch; er is nu eenmaal
geen tarbot voor allen, erger er u dus
niet aan dat slechts weinigen den geringen
voorraad nuttigen. Dat die enkelen steeds
dezelfden zijn en het niet om beurten
gaat, is een toevallige omstandigheid,
waaraan mogelijke ontevredenheid uwer
zijds toch niets kan veranderen.
Van deze zoogenaamde redeneering is
de grondtoon een overweldigend égoïsme,
aan welks overwinning de menschheid
nog eeuwenlang de handen vol zal hebben,
bij welks voortbestaan zij zich niet in
tevredenheid mag neerleggen. Welke
tactiek zij zal moeten volgen om met
hoop op zege deze guerilla te voeren,
want groote veldslagen zy'n niet te
verwachten met het oog op de uitge
breidheid van het terrein en de ver
spreiding der strijders, is niet te zeggen.
De minst doelmatige zou wel deze zijn,
dat men, ter bevordering van een recht
vaardige verdeeling, den aanwezigen voor
raad in brand steekt of in het water gooit,
zooals hij duurte oproer weieens gebeurd
i3 met den inhoud van bakkerswinkels,
met het gevolg, dat de arme opgeruiden
nog hongeriger huiswaarts keerden dan
zy gekomen waren.
Het is deze soort van ontevredenheids
uitingen, die in de tegenwoordige strubbe
lingen op maatschappelijk gebied wordt
aanbevolen en toegepast. Om ons heen
gonzen de prikkelende aansporingen, die
de werking van het gezond verstand be
nevelen; terwijl het pacifisme op inter
nationaal gebied veld wint, omdat in den
boezem der volken meer en meer een
sterk gevoel van ontevredenheid groeit
met den staat van barbaarschheid waarin
de ooriogsidée hen gevangen houdt, worden
de strijdkreten luider, die hervorming van
't bestaande verwerpen om met meer
kans de misnoegden op te zweepen tot
geweldplegingen, die wellicht verder van
het doel zullen afvoeren dan de meest
belanghebbende bij verkeerde toestanden
zou begeeren.
En ontevredenheid, die niets dan ver
bittering doet ontstaan, is met onvrucht
baarheid geslagen.
Gelijk al hetgeen des menschen is, be
hoort het te dienen tot zijn volmaking.
Moge ook een sterke ontwikkeling van het
materialisme in den laatsten tijd er toe
geleid hebben, dat aan stoffelijk bezit,
aan de voordeelen en genietingen, die het
kan verschaffen, een te hooge waarde is
gehecht, wij behoeven van die overdrijving
niet tot het tegengestelde, tot minachting
over te slaan om den juisten weg en op
dien weg het passende standpunt te vin
den. Er zijn, laten wij het niet ontkennen,
grenzen beneden welke tevredenheid geen
anderen naam zou mogen dragen dan een
botte berusting, by totaal gemis van
kracht om tot meer draaglijken toestand
te komen; wat maar zweemt naar ver
heerlijking van haar bestaan gaat de gren
zen van eon practische levensopvatting te
buiten. Maar er zijn, en er zullen wel alty'd
zijn zoolang de maatschappij een in vrij
heid zich ontwikkelende samenwerking
van ongelijksoortige krachten bly'ft, onder
scheiden trappen, op eiken waarvan de
mogelijkheid bestaat, om tevreden te le
ven, om de goede gaven met dankbaarheid
te genieten.
Men vergete niet, het gemis van dat ge
voel veroorzaakt een leegte, die door niets
is aan te vullen. En dan komt er dit ge
volg bij, dat een volkomen gerechtvaar
digde ontevredenheid over de dingen, die
28)
door E. Bennett
(uit het Engelsch.)
De schommelende beweging was het zacht voortglijden van
het vaartuig; het kloppen was 't slaan van de schroef; de
vreemde kleuren waren de kleuren in het dansende water,
waarin de door de opgaande zon verlichte wolken zich weer
kaatsten; haar moeder's wiegeliedje was het gedempte neuriën
van den man die aan 't roer zat. Haar leven lang had Nelly
menige ondervinding opgedaan omtrent 't verblijf aan boord
van een jacht. Van af' de Wateren van de Hudsun Rivier tot
aan die van de Middellandsche Zee, had ze in allerlei seizoenen
en bij allerlei weer op die wijze tochten gemaakt. Ze hield
van varen en 't scheen haar in de eerste oogenblikken iets
volstrekt niet ongewoons toe, dat ze weer op het water was.
Ze hief haar hoofd op om rond te kijken en liet 't toen weer
zinken, ze voelde zich moe en afgemat; ze verlangde naar
niets dan naar eenzaamheid en rustze voelde geen zorg, geen
angst, geen verantwoordelijkheid, er zouden honderd jaren
verloopen kunnen zijn sedert haar ontmoeting met juffrouw
Spenser en de herinnering aan die ontmoeting scheen in haar
geest volkomen naar den achtergrond te zijn geweken.
'tWss een klein jacht en haar ervaren blik daaromtrent
deed haar aanstonds zien dat 't een pronkjuweel was in zijn
soort. Alles was, tot in de kleinste onderdeelen toe, met de
meeste zorg en weelderigheid ingerichtelk voorwerp waarop
haar oog rustte, scheen er van te getuigen, dat de eigenaar
van het vaartuig een man van geld, distinctie en smaak moest
wezen. Op het dek was niemand te zien, behalve de man aan
het roer. Die man droeg een blauw zeemanscostuum, maar
op dat costuum viel noch een naam noch initialen te ont
dekken, en evenmin was er een naam zichtbaar op de witte
reddingsgordels, die aan het wand waren bevestigd, of op
eenig ander voorwerp dat van het jacht deel uitmaakte. Met
zachte, zwakke stem riep Nelly den man iets toe, eens, twee
maal, maar de stuurman nam niet de minste notitie van haar
en vervolgde zijn kalm geneuried liedje, als bestond er verder
niets in het heelal dan jacht, de zee, de zon en hij zelf.
Toen wendden haar oogen zich naar de strook land, van
waar het vaartuig zich al meer en meer verwijderde en ze
kon nog juist even een vuurtoren onderscheiden en een
grooten, witten, onregelmatig gevormde koepel, dien ze her
kende als de Kurzal inx Ostende, die reusachtige mededingster
van het speel-paleis te Monte-Carlo. Ze was dus uit Ostende
vertrokken, merkte ze. Zacht koesterend beschenen haar de
stralen van de zon. Overal om haar heen veranderden de
tinten van het water van wonderlijk grijs en donkerblauw
in nog wonderlijke rose en teer doorschijnend groende
toover-kaleidoscoop van den aanbrekenden morgen werkte
voort op haar gewone wijze, zonder zich op de wederwaar
digheden van sterfelijke menschen te bekommeren. Hier en
daar kreeg Nelly in de verte een zeil in 't oog 't bruine
zeil van een of andere Ostendesche visschersboot, die, na een
nacht op zee te zijn geweest, naar huis terugkeerde. Toen
hoordo ze niet heel ver van zich af een geplas en gedreun,
en 't volgende oogenblik schoot een stoomboot voorbij.'t Was
de Swallow uit Londen. Ze kon eenigen van de passagiers
onderscheiden, die nieuwsgierig over de verschansing stonden
te leuneneen meisje in een regenmantel wuifde haar toe
en werktuigelijk beantwoordde ze dien groet met een hand
gebaar. De officier die op de brug stond aan boord van de
Swallow, salueerde het jacht, maar de man aan het roer ant
woordde niet en binnen een minuut was de Swallow niets
meer dan een Btip in de verte.
Nelly trachtte in de luierstoel waarin ze lag, overeind te
gaan zitten, maar 't bleek haar dat ze dit niet kon, en toen
ze de plaid, die haar bedekte, afwierp, ontdekte ze, dat ze
door middel van een breede reep stof aan den stoel was
vastgeboden. Onmiddellijk was ze volkomen wakker, geheel
bij haar bewustzijn, in woede ontstoken; ze besefte dat de
gevaren, die haar hadden bedreigd nog niet voorbij waren
ze voelde dat die misschien eerst nu een aanvang namen.
Haar vage waargewordingen van kalmte en tevredenheid,
haar droomerige rust, ze waren volkomen verdwenen en ze
riep al haar moed eD zelfbeheersching bijeen om den ernstigen,
moeilijken toestand waarin ze zich bevond onder de oogen
te zien.
Juist op dat oogenblik kwam een manjde kajuitstrap op.
Hij was iemand van een jaar of veertig, in een onberispelijk
gemaakt blanw costuum en met een zeemanspet op. Hij nam
met een beleefd gebaar het hoofddekeel af.
"Goeden morgen," zei hij. «Mooie zonsopgang, niet waar?"
(Wordt vervolgdJ