NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad "NÉT voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 58. Woensdag 22 Juli 1914. 43e jaargang YMBSCBVWIlie. De Firma A. LEWENSTEIN 41 VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND HET BABYLON HOTEL Aajagezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CliOOItSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per po9t door het geheele .Rijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 09. ADVER1 ENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere reg9l meer Tl, Cent. Ad ver ten tién viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Engelsch-Japansch of Duiisch-Japansch Het is reeds meer vernomen, dat als het er op aankomt, Engeland zich wel niet zoo heel veel zal aantrekken van zyn ver bond met Japan. Dit vermoeden, dat wel eens is ver dacht uit Duitsche bron te zijn gesproten, althans te worden gevoed, wordt door Engeland natuurlijk ten sterkste tegen gesproken, terwy] Duitschland, ook alweer heel natuurlijk, wel altijd zal blijven vol houden, aan het gerucht, dat ten doel heeft tu8schen de bondgenooten te stoken, part nog deel te hebben. Dat er inderdaad in Japan een zekere strooming bestaat, die van Engeland af en naar Duitschland toe loopt, zou men moeten opmaken uit twee artikelen, welke voorkomen in het voorlaatste hier ont vangen nummer van de te Yokohama verschijnende .Deutsche Japan Post". In het eene artikel, dat het Engelsch- Japansch verbond behandelt met betrek king tot China, wordt niet zonder eenige geringschatting gesproken van een door bemiddeling van den „Times"-corres- pondent te Yokohama gepubliceerd voor stel van den minister president graaf Okuma, dat beoogt het Engelsch-Japansch verbond, reeds nu beschouwd als de hoek steen van de geheele Oost-Aziatische poli tiek, ook in economisch opzicht werkzaam te maken, wat het best zou kunnen ge schieden in dier voege, dat de Engelschen voor de gemeenschappelijke Engelsch-Ja- pansche ondernemingen in China het kapi taal zouden verschaffen, terwijl de Japan ners zouden zorgen voor het „verstand", bestaande in hun meerdere bekendheid met China en de Chineesehe toestanden. Dit voorstel heeft in Engeland en zelfs in dé Engelsche pers in China een zeer koel onthaal gevonden, en dat verwon dert de „Deutsche Japan Post" allerminst, omdat het Japansch-Engelsch verbond noch in Japan, noch in Engelandi behoudens zekere conservatieve kringen, maar boven al niet in de Engelsche koloniënpopulair is en ook nimmer populair is geweest. In Liberale en Koloniale kringen heeft men zich eerst na heftigen tegenstand bij het tractaat neergelegd, en dan nog voor zoolang Engelands politieke betrekkingen tot het buitenland niet op betere basis waren gegrond. De Engelsche kooplieden in China zijn onder de tegenstanders van het verbond nog steeds de meest verbit terden. Tegen het voorstel van Okuma voeren zij aan, dat het eigenlijk reeds lang in uitvoering is. Immers zonder Engelsch kapitaal zou van de Japansche ondernemingen in China en Mandsjoerije niets zijn tot stand gekomenzonder En gelsch geld geen spoorwegen en geen scheepvaartverbindingen. De Engelsche bladen in China lachen om de z.g. nadere bekendheid met de Chineesehe toestanden bij de Japanners, die, te oordeelen naar de resultaten, van hun kennis in dezen dan wel heel slecht moeten hebben weten partij te trekken. De Japansche pers hecht aan het voor stel van Okuma geen bijzondere betee- kenis. Een blad, de „Niroku", ging zoo ver, dat het 't verbond met Engeland ver ouderd en onzinnig noemde en in plaats daarvan een verbond met Duitschland aanbeval- Overigens bleek men algemeen van oordeel, dat in Japan wel niemand eenig bezwaar tegen het voorstel van Okuma zal hebben, maar dat iedere Engelschman er tegen zal zijn, want, zoo vraagt men, welke voordeelen zou Japan kunnen aanbieden? Misschien is Okuma's bedoeling geen andere geweest dan de Japansche staats lieden te wijzen op de door hen begane fout, dat zij uit het oog hebben verloren, dat het verbond met Engeland van den aanvang af niet minder van economischen dan van militairen en politieken aard is geweest. Het andere artikel in de „Deutsche Japan-Post" is overgenomen uit de „Tokyo Mainchi Shimbu". Hierin wordt het Ja pansche volk aangeraden aan zyn buiten- landsche betrekkingen veel meer aandacht te schenken dan tot dusver, en in zijn buitenlandsehe politiek vaste lijnen aan te geven. En dan beveelt de schrijver zyn landslieden aan de ontwikkeling en de politiek van het Duitsche Rijk tot voor beeld te nemen en eindelijk om op een Japansch-Duitsche toenadering aan te sturen. De Japansche schrij ver schetst den tegen- woordigen toestand van zyn land als zeer ongunstig. Voor de snel toenemende be volking, welke thans reeds 53 millioen zielen telt, levert de bodem niet genoeg voedsel op, en de Japansche industrie met haar slechte, nagemaakte producten heeft op de wereldmarkt geen vooruitzichten. Zoo redeneert de schrijver, die nog niet kon weten, dat Nederland de heeren Van Kol en Kettner ging uitzenden om de Japansche industrie te bestudeeren. Wij willen hopen, dat onze rapporteurs den heer Fukumoto Nichinau zoo heet de schrijver in Japan zullen ontmoeten. Misschien kunnen zij hem dan, in ruil voor zijn inlichtingen omtrent de industrie, antwoorden op de door hem gestelde vraag: „Wat moet Japan met zyn overbevolking en met zijn overproductie doen Het volk gaat, volgens hem, gebukt onder veel te hooge belastingen, en gaandeweg komt Japan in de treurige positie van Spanje en Portugal. Een land zonder ijzerproductie kan geen groote mogendheid zijn, zoo redeneert de heer Fukumoto verder. Japan produceert bijna geen ijzer, slechts 190.000 ton Duitschland 15 millioen en Engeland 6.5 millioen ton per jaar. Maar Duitschlands ijzermijnen raken uitgeput. En in China behoeft men niet diep onder den grond te graven om ijzer erts te vinden, en dan in onmetelijke hoeveelheid. Japan is voor ijzer geheel op China aangewezen, en ook Duitschlands aandacht is op China gericht. De rest laat zich denken. De schrijver in het Tokyo'sche blad zegt ervan: Als Duitschland de Chineesehe ijzermijnen in zijn bezit krijgt, is Japan's positie ais groote mogendheid verzekerd. Maar dat hebben de staatslieden en het volk nog niet ingezien. Het heet, dat de „Tokyo Mainchi Shimbu" in betrekking staat tot den Minister-president. Is dit juist, dan ligt de veronderstelling voor de hand dat Okuma de beide concurrenten, Engeland en Duitschland, tegen elkaar wil uitspelen. Merkwaardig is het hiertegenover gade te slaan, hoe van beide kanten naar de genegenheid van Japan wordt gedongen. De Engelsche „Japan Mail" had verteld, dat de voorstelling, als zou er werkelijk iets bestaan als het „gele gevaar", van Duitschen oorsprong zou zijn. En de laatste „Deutsche Japan-Post", die dit verwijt naar Engeland terugwijst, komt haar beweren kracht bijzetten door een relaas van wat gebeurd is in de laatste maanden. De aanleiding hiertoe werd ge vormd door de verzekering van den Engelschen minister van marine, Lord Winston Churchill, dat Japan door de Engelsche vloot, als de sterkste van de wereld, beschermd is tegen iederen aan val uit Europa, en zoolang dit het geval is, het Engelsch-Japansch verbond in stand zal blijven, en onder bescherming van dit verbond ook Australië veilig zal zijn. De Britsche koloniën, Australië, Nieuw- Zeeland en Canada volgen echter gezame- lijk een politiek van afsluiting tegen alle Aziatische volken. En nu is het begrijpelijk, dat de Australiërs niet wenschen, dat hun land zal aangewezen zijn juist op de be scherming van een Aziatisch rijk. Zij vorderen daarom de hun door Engeland voor het gemeenschappelijk eskader be loofde dreadnoughts op, welke Engeland in de Oost-Zee houdt, omdat, zooals het heet, het Engelsch Japansch verbond nog tot 1921 de Australische koloniën be schermt. Voor het geval het moederland niet in staat mocht zijn de toegezegde hulp te verieenen, hebben nu de zichzelf besturende koloniën Australië en Nieuw- Zeeland te verstaan gegeven, dat zij zelf standig in de behoefte aan een voldoende vloot zullen trachten te voorzien. In een en ander vond de generaal- inspecteur van de overzeesche Britsche troepen Sir Ian Hamilton aanleiding om van een dienstreis door Australië en Nieuw-Zeeland in het belang der defensie teruggekeerd, openlijk zijn meening uit te 3preken omtrent het nut van het Engelsch-Japansch verbond. Hij deed dit in een in Aukland gehouden redevoering, waarin hy de bevolking van Australië en Nieuw-Zeeland opriep, zich vereend en met inspanning van alle krachten, te land en te water toe te rusten tot den kryg. De Stille Oceaan zal het tooneel van den strijd worden voor de vloten en legers niet slechts van natiën, maar van wereld- deelen. In dien worstelstrijd zal worden beslist, of in de toekomst de Europeesche of de Aziatische volken de leiding dermensch- heid zullen voeren. Dan zullen alle volken, die aan den Stillen Oceaan wonen, een beslissenden strijd hebben te voeren, te gen de „ryst-etende", spaarzame en met de laagste loonen en slechtste behandeling tevredenen, welke behooren tot de gele rassen. De rede van Sir Hamilton heeft in de Aziatische landen, zoowel als in Engeland groot opzien gebaard. In Engeland heeft zy in Liberale kringen veel ontstemming teweeg gebracht, en daar heeft men alle moeite gedaan haar goed to praten, o.a. door er aan te herinneren, dat Sir Hamil ton soldaat, geen staatsman is. Van Con servatieve zijde en in de Britsche Koloniën is het door Sir Hamilton gesprokene echter met volkomen instemming ver nomen. Vooral de „Times" heeft zijn waarschuwing nog aangedikt en in de Oostersche en Westersehe landen, maar vooral in de landen, gelegen aan de Stille Zuidzee, waai- de talrijke landverhuizers zijn te beschouwen als de voorhoede van het „gele gevaar". Als Japan eerst maar voldoende is toegerust, zal het volgens Sir Hamilton den wapenkreet „Azië voor de Aziaten doen weerklinken. Daarom moet, zooals men onlangs in de „Britan nic Review" kon lezen, aan de bestaande verhouding van Engeland tot Japan, die als een mésalliance moet worden be schouwd, zoo spoedig mogelijk een einde worden gemaakt, en moet Engeland met Duitschland en Rusland zich, nu het nog tijd is, omtrent de gemeenschappelijke belangen van alle blanken verstaan. Hiervan maakt nu de „Deutsche Japan- Post" gebruik om te zeggen, dat als men dit verneemt in Duitschland, men ver baasd het hoofd zal schudden, omdat het Duitsche volk niet aan het bestaan van een „geel gevaar" gelooft en evenmin aan een gemeenschappelijk belang van de z.g. blanken tegenover de z.g. gelen. Het blad eindigt met de verzekering, dat het Duitsche volk niet alleen niet ver- I langt naar een opheffing of een verzwak- king van het Engelsch-Japansch verbond, doch dat het integendeel niets zou hebben tegen een uitbreiding van dat verbond tot alle Britsche bezittingen, ook tot de Koloniën aan te Stille Zuidzee. Als dit waar is schijnt men in Duitsch land tevreden te zullen zyn met een „toe nadering" tot Japan, die alleen maar commercieele voordeelen brengt. De vraag blijft dan nog, hoever een dergelijke toenadering kan gaan, zonder dat daardoor al te zeer de nay ver van Engeland wordt opgewekt. II. M. de Koningiu heeft ten paleize Het Loo den nieuwbenoemden Commissaris der Koningin van Utrecht graaf Van Lynden van Sandenburg, beëdigd door E. Bennett 39) het Engelsch.) «Vaarwel, mijnheer Racksole," zei hij, op minzamen toon en met diepe buiging, nog dieper dan de vorige. «Vaarwel, 't spijt me zeer dat ik u op deze onwelwillende manier moet behan delen, maar werkelijk, u moet toch. toestemmen dat u heel onnoozel is geweest. U is een schrander man, zooals ik al gezegd heb, tot aan een zeker punt. 't Is voorbij dat punt, dat mijn eigen schranderheid de uwe overtreft. Nogmaals, vaarwel. Ik zal, bij slot vau rekening, toch mijn nachtrust moeten ontberen, maar zelfs dat zal misschien toch nog beter zijn dan te slapen in een politie-cel. Als u heel veel leven maakt, zal u waarschijnlijk wel iemand wakker kunnen krijgen en in 't eind uit deze lift worden bevrijd. Maar ik zou u aan raden u maar liever kalm te houden en tot den ochtend te wachten. Dat zal waardiger zijn, dunkt me. Ik heb de eer u te groeten." En met die woorden wandelde Rocco zonder zich ook maar eenigszins te haasten, de gang door en verdween uit 't gezicht. Racksole zei geen enkel woord. Hij was te woedend op zich zelf om te kunnen spreken. Hij balde zijn vuisten en klemde zijn tanden op elkaar en hield zijn adem in. In de nachtelijke stilte kon hij 't zich verwijderende geluid van Rocco's voet stappen op het zware tapijt hooren. 't Was de grootste slag die aan Racksole in zijn heele leven was toegebracht. Den volgenden morgen deed onder de aanzienlijke gasten in het Babyion Hotel het gerucht de ronde, dat de millionair- hoteleigenaar door een of ander toeval den heelen nacht in de lift opgesloten was geweest. Er werd ook verteld, dat Rocco met zijn nieuwen meester ruzie had gehad en op staan- den voet was vertrokken. Een hertogin zei, dat Rocco's ver trek den ondergang zou zijn van het hotel, waarop haar echtgenoot haar aanraadde geen onzin te praten. Wat Racksole betrof, hij liet den detective roepen die met de Dimmock-zaak was belast en vertelde hem heel dapper al de gebeurtenissen van den vorigen nacht. Voor een man van Racksole's temperament leverde die mededeeling een ware beproeving op. «Een eigenaardig geval!" merkte de detective op, toen het verhaal uit was en hij kon een glimlach niet weerhouden. «De climase was heel weinig aangenaam, maar u is in elk geval eenige zaken van gewicht te weten gekomen." Racksole zei niets. «Ik ben zelf ook het een en ander te weten gekomen," voegde de detective er bij. «Toen ik uw boodschap kreeg, was ikjuistopweg hierheen om u te spreken. Ik zou wel willen, dat u eens met me meeging naar een zekere plek niet ver van hier. Wil u nu dadelijk meegaan?" «Met genoegen," zei Racksole. Op dat oogenblik trad een bediende binnen met een tele gram. Racksole opende het en las: «Kom s.v.p. onmiddellijk. Nelly. Hotel Wellington, Ostende." Hij keek op zijn horloge. «Ik kan niet komen," zei hij tot den detective. «Ik ga naar Ostende." «Naar OBtende?" «Ja, nu dadelijk." «Maar, werkelijk, meneer Racksole," bracht de detective er tegen in, «de zaak die ik op het oog heb, is heel dringend." «De mijne ook," zei Racksole. Tien minuten later was hij op weg naar Victoria Station. XV. Einde van het jachtavontüüb. We moeten nu terugkeeren tot Nelly Racksole en Prins Aribert van Posen, aan boord van het jacht dat geen naam droeg. Het eerste wat de PriDS deed, wa9 J ules, anders gezegd den heer Tom Jackson, volkomen onschadelijk te maken met behulp van eenige einden touw. Hoewel de heer Jackson in volslagen bewusteloosheid scheen te verkeeren en er een ernstige kneuswond onder zijn oor zichtbaar was, toch kon niemand zeggen hoe gauw hij misschien zou bijkomen en heel lastig zou kunnen worden. Dus maakte de Prins, na zyn armen en beenen te hebben gebonden, hem vast aan een stuk hout werk. «Ik hoop dat hij niet zal sterven," zei Nelly. «Hij ziet erg wit." «De meneeren Jackson van deze wereld," zei Prins Aribert heel beslist, «sterven nooit voordat ze opgehangen worden. Maar, tusschen twee haakjes, 't verwondert me wel eenigszins

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1