NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. Woensdag 27 Januari 1915. 4Je jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND HET BABYLON HOTEL -O. 8 Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. MACHT. Macbt is wilsuiting, is levensopen baring; haar afwezigheid is de dood. Haar onmisbaarheid te betoogen, zou zijn waterdragen naar den oceaaD. Wanneer een vraagstuk van macht in bespreking komt, geld liet niet een poging om haar opheffing te be pleiten, maar is het er om te doen, haar grenzen te bepalen op het ter rein, waar zij optreedt. Haar geboorte en haar ontwikkeling vallen samen met die van het men- schelijk bewustzijn; beider geschiede nis is één. Groot is de waarschijn lijkheid, dat in haar kindsheid, haar groei meest in stofielijken zin plaats had, evenals het eerste levenstijdpeik van onze natuurgenooten het karak ter van physiek grooter worden het meest op den voorgrond plaatst. Dat is dus tot zich brengen, in zich opnemen. Elk vermogen in hei werk stellen ten dienste van eigen wasdom. De opperheerschappij van de zelfzucht, die den scepter blijft voeren als meesteres, absoluut en zonder tegenwicht, totdat er botsin gen ontstaan wegens het ineenvloeien van onderscheiden machtskringen, waarvan het gevolg moet zijn óf de vernietiging van in dit conflict de minst sterke blijkende, óf een over eenkomst, die beider voortbestaan mogelijk maakt, beider gelegenheid tot ontwikkeling niet opheft. Het is denkbaar, dat de mensch- heid in haar jeugdjaren, of liever de afzonderlijke menschen en de kleine menschengroepen in de hunne, van deze worstelingen ruimschoots hun aandeel gehad hebben, die slechts temperingen vonden, nadat één macht zoo sterk alle andere bebeerschte, dat zij in staat was haar wil op te leggen, en een onderwerping wist af te dwin gen, die waarborgen gaf van wat meer rust. Vooizoover er nog wilde volks stammen bestaan, zulke, bij wie niet de invloed van eenig geestelijk beginsel zichtbaar is merkt men bij dezen hetzelfde op; zij vechten onder elkaar, om allerlei redenen, of ook wel zonder. Het wordt daar wat kalmer als één de andereu tot gehoor zaamheid weet te brengen. Wij noemden daar het beginsel, dat boven de bevrediging van stoffe lijke behoeften uitgaat, en mede een inperking van machtsbegeerte inhoudt. Heeft het begrip van recht, dat als zoodanig optreedt, zijn ontstaan te danken aan bet ontwaakt besef, dat het veiliger is met de machlsuitingen van anderen rekening te houden, tot welke overweging min of meer onaangename ervaringen weieens ge leid kunnon hebben? Of is, geheel afgescheiden daarvan door een natuur lijke ontplooing van den menschelij- ken aanleg, uit dezen de zedelijke drang geboren, die de gedachten voert naar de belangen, naar bet welzijn van anderen en alzoo, nevens uit breiding van macht, ook vaststelling van recht maakte tot het streven der elkander opvolgende geslachten, om aldus te komen tot een toestand van evenwicht, tot een grondslag voor den opbouw van liet maatschappelijk en van het staatkundig leven? Het is niet onwaarschijnlijk dat beide oorzaken, door haar verwant schap, in vereeniging hebben gewerkt om den toestand te vormen, waarin wg ons thans bevinden. Men zal zeggen, dal deze een over- gangs verschijnsel is, en dit vermoe delijk geenszins betreuren. Het streven naar evenwicht moge er zijn, dat het immer leidt tot de gewenschte uit- komBt, wij ondervinden het tegendeel voortdurend. Ligt dat hieraan, dat hot machts begrip eigenlijk uit den booze is, een uiting van zelfzucht, bestemd om, gelijk deze, te verdwijnen? Wij zouden niet gaarne een stelling verdedigen die de veroordeeling in houdt van den drang naar zelfbehoud en naar zelfuitbreiding, als wij dat zoo noemen mogen. Er is geen vooruit gang van de massa denkbaar zonder dien van haar bestanddeelen, de indi viduen. Het is beproefd, wordt het wellicht nog, om de oplossing van het levensvraagstuk te vinden langs den weg van algeheele zelfuitwis- sching, onthouding van alle machts uitoefening, volledige wegdoezeling van den persoonlijken wil. Nooit is gebleken, dat het juist gezien was. Ware het doenlijk, nauwkeurig de lijnen te trekken langs welke de machtsdaad, die van den wil de uit voering is, zich heeft te bewegen en voor welker overschrijding zij zich wachten moet, eigen leven en samen leving zouden minder moeielijkbeden aanbieden. Maar zóó is het niet. Geen bundels kundig samengestelde regle menten, voorschriften en wetteu vor men de traliën van de kooi, waarin wij lustigjes, over het algemeen vreed zaam, al kibbelen we soms om een zaadkorrel of een brok worm, rond fladderen. Men beproeft bet wel politieke en kerkelijke leidslieden ploe teren wel met eebt Chineescbe vlijt en volharding aan wettelijke voor zieningen en haar tallooze wijzigingen, waardoor zij op het laatst zoo inge wikkeld worden, dat geen mensch ze meer verstaat, maar altijd zijn de openingen hier en daar wijd genoeg om slippertjes in de vrijheid toe te laten. De menschelijke volière is de heele wereld, ook die van het denken de perken onzer krachten bepalen het deel waar wij ons hebben te bewegen om aan ons levensdoel te beantwoor den en in de pogingen tot bereiking daarvan het geluk te vinden. Wel zijn er, als vrucht van de onder-J vinding der vroegere geslachten, hoogst I waardeerbare aanwijzingen van de gevaren die het verlaten van de natuur lijke machtssfeer aanbiedt, maar in hoofdzaak hebben wij, met inacht neming van dat alles, hetwelk Diet weinig is, zelf ons leven te regelen. Een maebtsgebruik van onberispe lijke eerlijkheid is zeker wel de eerste eisch dien ieder zich te stellen heeft aan wien de omstandigheden eenige leiding hebben opgedragen. Daar toch is het gevaar van schen ding der grenzen zeer groot. Er is gezegd dat iedere zelfbewuste macht van nature de neiging heeft om zich uit te breiden en tevens gedwongen is, aan die neiging te voldoen. De schokken, hieruit geboren, zijn voor den beschavingsgroei een noodzake lijkheid. In het algemeen kunnen wij ons daarmee vereenigen, omdat de her inneringen uit bet verleden en de aan schouwingen van het tegenwoordige daarheen wijzen. Dat stelt echter niet onherroepelijk vast, dat hetgeen was en is, aldus zijn moet. Een macht, die de grijparmen uit strekt in de ruimte, om al hetgeen in het bereik van deze komt als prooi tot zich te nemen, kan niet beschouwd worden als de hoogste manifestatie der menschelijkheid.Naarmate zij zich ver edelt, zal zjj minder den nadruk leggen op haar verdedigend karakter, omdat de behoefte van verweer afneemt, daar entegen haar offensief richten op een meer omvangend welzijn dan dat op één persoon zich samentrekt. Zij ver liest dan haar in ongunstigen zin ego'istischen aard en treedt in dienst van het altruïsme. Er zijn tijdperken in de geschiedenis der wereld en momenten in den ont wikkelingsgang van allerlei menschen groepen, waarin de overheersching van de macht als vaststaand werd aan genomen, het recht gedwongen om daarvoor te zwichten. Stuitende geweld plegingen, in stofielijken zoowel als in zedelijken zin, waren het gevolg van deze afwijking. De worsteling van de beide elementen in het ontwikkelingsproces van ons geslacht neemt in zulke tijden een acuut karakter aan en voert tot onrustbarende verschijnselen. Er is een drang tot machtsvermeerderingdiealsnood wordt uitgekreten en als zoodanig een vrijbrief erlangt tot breken van de wet. Er is dan een omverwerping van ethische begioselen die verbijsterend werkt op den geest van allen, die het een of ander hebben gedaan of nog werkzaam zijn om aan de grondslagen van het recht meer vastheid te geven. Er is maar één mensebwaardige macht, maar een die, zoo zij met beleid wordt uitgeoefend, onweerstaan baar is. Het is de macht om goed te doen. Wie zich haar bezit bewust is, breidt haar uit tot haar verste grens. Niemand die haar volkomen mist. Dat zij de wereld nog niet veroverd heeft, laat het ons niet verontrusten. De ernstige beroeringen kunnen niet het uitzicht benemen op een herstel; wanneer het eenmaal zal zijn inge treden, zal de menschheid tot zichzelf inkeeren en de vraag stellen, of deze vorm van maebtsgebruik, die tot uit putting leidt, de ware is geweest. Hut Witte Leger* Onder dezen titel is verschenen een brochure (uitgever J. H. de Bussy) van de hand van Mevrouw C. Langelaan Stoop. Het boekje heeft de bedoeling alle vrouwen op te roepen metterdaad te strijden tegen de toekomstige oor logen. Wij nemen er den «oproepa uit over: «Vrouwen wij moeien ons aaneen sluiten om voor den vrede te strijden en juist moeten wij dit doen afzonder lijk van de mannen. «Waarom? «Omdat andere motieven ons leiden en andere wegen ons openstaan. «Omdat wij van de mannen zóó sterk verschillen in wezen en uitingen dat wij onze krachten nóóit volkomen zullen kunnen ontplooien in een mee doen met hen, hoe goed en schoon ook bedoeld. «Naast elkaar, maar ieder op hunne wijze moeten mannen en vrouwen gaan naar hetzelfde doel. «Wanneer wij het werkplan der mannen als bet onze aanvaarden zal onze rol onbeteekenend blijven. door E. Bennett 58) (uit het Engelsch.) De kamer bevatte, behalve een ledikant, eenig eenvoudig meubilair en er was electrisch licht. Op vrij grooten afstand van den vloer bevond zich een klein, vierkant raam, een voet of twintig daar onder liep een smalle kroonlijst en drie voet of zoo boven het raam stak een tweede en breedere kroonlijst uit, waarboven zich het hooge, steile dak van het hotel verhief, dat echter van uit het raam niet te zien viel. Nadat Racksole het raam had nagezien, waaruit men langs een rechten steenen muur naar beneden keek, zei hij tot zichzelf dat Jules langs dien weg, in elk geval, on mogelijk zou kunnen ontsnappen. Hij keek ook in den schoor steen en zag dat de buis veel te nauw was om een menschelijk lichaam te kunnen doorlaten. Toen bonden hij en de commissionair Jules stevig vast aan het ledikant, bem intusschen gelegenheid gevende om te gaan liggen. Gedurende de geheele operatie deed de gevangene zijn mond niet open alleen vertoonde zich nu en dan op zijn gezicht een minachtenden glimlach. Ten slotte nam Racksole de stuk of wat goedkoope ornamenten, die op den schoorsteen ston den, weg, zoo ook het beddekleedje en de twee stoelen en rukte de geleiding af van het electrische licht. Daarna verlieten hij en de commissionair de kamer en Racksole deed aan den buiten kant de deur op slot en stak den sleutel in zijn zak. „Je moet hier van nacht de wacht houden," zei hij tot den commissionair. „Ga hier op dezen stoel zitten, als je maar niet in slaap valt. Bij 't minste leven dat je in de kamer hoort, blaas je op je signaal-fluitje, ik zal maatregelen nemen om op't signaal te antwoorden. Als je geen leven hoort, doe je niemandal. Ik wil geen gepraat over de zaak hebben, dus je begrijpt me. Ik vertrouw je en jij kunt op mij vertrouwen." „Maar de bedienden zullen me hier zien als ze morgen op zijn," zei de commissionair, met een twijfelachtig glimlachje, „en ze zullen me stellig vragen wat ik hier boven uitvoer. Wat moet ik tegen hen zeggen?" „Je bent soldaat geweest, niet waar?" vroeg Racksole. „Ik heb drie campagnes meegemaakt, mijnheer," luidde hot antwoord en met een gebaar van vergeeflijken trots wees de bejaarde man naar de medailles op zijn borst. „Nu verondersteld dat je op schildwacht stond en dat een of andere lastige kerel in het kamp je vroeg wat je daar deedt wat zou je dan zeggen?" „Ik zou zeggen dat hij op kon rukken en heel gauw ook, of dat hij de gevolgen anders voor zijn eigen rekening moest nemen." „Zeg dat dan morgenochtend ook als het noodig mocht zijn," zei Racksole en toen vertrok hij. 't Was nu ongeveer een uur in den nacht. De millionair legde zich te bed niet zijn eigen bed, maar een bed op de zevende verdieping. Hij sliep echter niet heel lang. Nauwelijks was 't eenigszins dag geworden of hij was klaar wakker en in zijn gedachten druk bezig met Jules. Werkelijk was hij heel benieuwd om Jules' wederwaardigheden te weten te komen en hij nam 't besluit om, als 't eenigszins mogelijk was, hem, 't zij door j overreding of zoo iets, er over aan 't praten te krijgen. Voor een man van Theodore Racksole's temperament is 't maken en uitvoeren van een plan een en hetzelfde en om zes uur, toen de morgenzon in zijn tijdelijke slaapkamer vroolijk naar binnen kwam kijken, kleedde hij zich aan en ging naar hoven, naar de achtste verdieping. De commissionair zat nog altijd kaarsrecht op zijn stoel en toen bij Racksole zag naderen stond hij op en salueerde. „Iets gebeurd?" vroeg Racksole. „Niets, mijnheer." „Bedienden iets gezogd?" „Er zijn er nog maar een dozijn of zoo op, mijnheer. Een van de dienstmeisjes vroeg wat ik hier voor een spelletje deed in mijn eentje en ik vertelde 'r dat ik op een nest met jonge honden moest passen, waar u erg precies op was, mijnheer." „Goed," zei Racksole, terwijl hij de deur ontsloot en de kamer binnentrad. Alles zag er nog precies uit zooals hij 't had verlaten, behalve dat Jules zich eenigszins had omgewend. Zwijgend, maar met een grimmige uitdrukking op 't gelaat, staarde hij den millionair aan. Racksole zei hem goeden dag en haalde toen mot eenige vertooning een revolver uit zijn zak, dien hij op het waschtafeltje legde. Toen zette hij zich neer op dat meubelstuk, naast zijn revolver. „Ik won je eens 't een en ander zeggen, Jackson," begon hij. „Praat maar toe," zei Jules. „Ik zal u niet in de rede vallen, daar kunt u op aan." „Ik zou wel willen dat je een paar vragen van me beant woordde." „Dat is wat anders," zei Jules. „Maar ik bon niet van plan op één vraag te antwoorden zoolang ik zoo vastgebonden lig. Daar kunt u óók vast op aan."

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1