NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
Woensdag 10 Maart 1915.
44e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
Ingezonden.
KING ALBERT'S BOOK.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
i^lo. 20.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever GJ. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De directe aanleiding tot uitgave
van dit boek was: België een blijvend
blijk van waardeering te geven in
naam en bij geschrifte van een breede
groep mannen en vrouwen uit alle
beschaafde oorden, voor 't heldhaftige
en onvergetelijke aandeel, hetwelk het
heeft genomen in den krijg; welke
thans Europa teistert en ter zelfder
tijd 's wereld sympathie op te wekken,
haar hulp en gebeden in te roepen
voor de dappere, kleine natie tot ver
zachting van den diepen rouw, waarin
zij op 't oogenblik gedompeld is.
Waar het niets te winnen had bij
het opnemen der wapenen, waar geen
meerder grondgebied te annexeeren
viel, noch handelsbelangen te bevech
ten of beleedigingen te wreken, waar
het part noch deel bad aan eenige
Europeesche kwestie, en slechts be
geerde met rust te worden gelaten
om de vruchten des vredes ten volle
te mogen genieten, werd België plotse
ling voor de keus gesteld zijn grond
gebied te laten betreden door een
machtigen nabuur, op weg zijn vijand
te vernietigen, óf zijne onafhankelijk
heid te beschermen als elke andere
natie met al de macht van zijn ge-
wapenden tegenstand.
Alhoewel een van de kleinste en
het minst strijdlustige der Europeesche
mogendheden, het dochtertje onder
de naties, koos België, trouw aan zijn
verheven politiek ideaal, bet laatste,
niet tellende wat bet zou kosten, alleen
bedenkende dat eene vuige misdaad
op 't punt stond begaan te worden,
en slechts het zwaard trekkende,
nadat het zwaard tegen zijn volk ge
trokken was, tot verdediging zijner
eer, zijner nationale onafhankelijkheid,
van zijn recht baas te zijn in eigen
huis, zijner historische erfenis van
vrijheid en van al de geestelijke tradi
ties van zijn geslacht.
Zoo zijn plicht vervullend gedurende
de laatste noodlottige maanden, streed
België niet alleen zijn eigen strijd,
maar tevens dien van Frankrijk, dien
van Grool-Brittanje maar vooral dien
der vrijheid. Door zijn dapper stand
houden tegen onberekenbare ramp
spoeden, voegde het een nieuw en
geestdriftwekkend hoofdstuk toe aan
de heldhaftige annalen der mensch-
heid en voerde het de toekomstige
beslemming dier menschheid tot een
hooger peil.
Maar het heeft er wel verschrikke
lijk voor geboet. Zijne schoone dreven
liggen braak, zijrie oogsten, op
't punt van verzameld te worden
vertrapt ter aarde. Zijne schoone dor
pen zijn in vlammen opgegaan en
zijne steden hebben weergalmd van
de uitbarstingen der granaten en de
kreten der slachtoffers. Zijne histo
rische monumenten, eerbiedwaardig
door bedoeling zoowel als piëteit, zijn
met den grond gelijk gemaakt. En,
wat het ergste nog is, de Dood eiscbto
een schrikbarend aandeel op van de
mannelijke bevolking, strijdende op de
slagvelden, terwijl ontelbaar overle
venden der bevolking, de zeer-jongen
en erg-ouden, de zoo-zwakken en
ai msten-der-ai men, allen onschuldig
en hulpeloos gedreven zijn, bij 't naken
van den winter van hunne rookende,
geblakerde en geplunderde haard
steden, in eene ballingschap in
vreemde landen, met weinig hoop dat
velen hunner daarvan ooit zullen
wederkeeren.
Geen droever en verschrikkelijker
schouwspel bood ooit eene landstreek
in bare uiterste verlatenheid, na door
eene aardbeving, uitbarsting of ander
natuurljjk geweld geteisterd te zijn,
dan hetgeen door «menscbenbandena
in België is veroorzaakt. Eene gebeele
natie ligt vernietigd, een geheel land
In asch. Een gansche bevolking is tot
den bedelstaf gebracht, verdreven van
zijne haardsteden, zwervende over de
wegen. Een klein Koninkrijk, bestemd
tot vrijheid, deed zijn eed gestand en
stierf ervoor.
Waar België aldus zijn aandeel in
het martelaarsschap van den oorlog
ten volle heeft bekomen, is het
hoe groot ook de opofferingen mogen
zijri, welke de andere Gealliëerden zich
hebben moeten getroosten niet
meer dan billijk te verwachten, dat
met het oog op zijn nameloos en
onverdiend lijden, die diepste uitingen
van menschelijke gevoelens zullen
worden opgewekt tot eer. oneindig
medelijden en dat, in deze donkere
dagen van uiterste beproeving, de
wereld wete, dat het even belangrijk
is, dat der matenëele hulp in den
vorm van voedsel en kleeren voor de
lichamen der geslagen en verarmde
bevolking toestroome, als dat balsem
worden gegoten in hunne gewonde
zielen.
Het is met 't oog daarop dat dit
boek is uitgegeven, als eene vereende
uiting van 's werelds diepgevoelde
dankbaarheid jegens België voor zijn
onvergelijkelijk heroïsme en als haar
bijdrage in den hoogen prijs, dien
het heeft moeten betalen bij het
kwijten van zijn verheven plicht, waar
het noodlot heeft gewild, dat het te
strijden had aan onze zijde voor de
vrijheid voor allen.
Voornamelijk was 't de bedoeling dit
boek, voor zoover mogelijk, op te
dragen aan den koning aller Belgen,
die, vanaf dat hij zich beriep op
Groot-Brittanje en op Frankrijk om
hem te helpen do geweldige en on
redelijke veroverzucht te keeren, die
zijn land ging bedreigen, tot aan den
laatsten worstelstrijd van zijn wan
hopig standhouden achter Antwerpen's
forten, naast een onvergelijkelijken
moed, zoowel in het Parlement als
op het slagveld, waar bij de gelijke
is met zijne soldaten in de loopgraven,
de nobelste kenmerken van men-
schelijk karakter heeft ten toon ge
spreid, geschraagd door die hooge
tradities van koningschap, welke bij
vrije naties zoo'n hechten band vlech
ten tusscben volk en troon.
Aldus is de bedoelingen bet karak
ter van dit boek en als het gelukt
is een dusdanig hoogstaand onder
werp er eenigszins in vast te leggen,
is zulks te danken aan de dadelijk-
bereid-zijnde en hartelijke samen
werking van voorgangers in weten
schap, kunst en leidende beweging,
die over geheel de wereld uitblinken
in liefde voor rechtvaardigheid en
vrijheid.
Duizenden van dergelijke leiders
zijn er in ieder land, ten volle be
kwaam, ieder op zijne of bare
wijze, de hevige ontroering te
vertolken, die thans de menschelijke
harten beweegt bij het aanschouwen
van België's leed; de beperkte ruimte
in een enkel hoek maakte het echter
noodzakelijk een grens te stellen aan
het aantal bijdragen, waar meerderen
hadden kunnen worden uitgenoodigd
tot een bijdrage in 's werelds cijns
aan deze natie van martelaren.
Met de grootste zorgvuldigheid en
niet zonder illustre namen, wier
bijdragen eene opname alleszins waard
geweest zou zijn, op te offeren,
werd een lijst samengesteld van adel,
staatslieden, geestelijken, schrijvers,
kunstenaars en componisten van alle
beschaafde landen, uitgezonderd dat
van onzen vijand, in de verwachting
dat ieder zich mocht aangespoord
gevoelen, om op zijne wijze, hetzij in
woord of beeld, lied of verhaal, uiting
te geven aan zijne gevoelens voor
België's opoffering en de matelooze
ellende over deze natie uitgestort.
Het resultaat wordt het publiek ge
boden in dit boek, waarvan wij hopen,
dat het vele drukken zal mogen be
leven en zoo eenigszins mogelijk
niet alleen in ons vaderland, maar
ook in dat der verschillende schrijvers,
voornamelijk in Frankrijk, Rusland,
Italië en Amerika, waardoor het tot
een werk van internationaal belang
gemaakt zou wordeD, bestemd om te
zijn een geestelijke nalatenschap voor
onze nakomelingen en een der schoon
ste bladzijden in 's werelds geschied
boek.
Waarschijnlijk nooit te voren heeft
de band van een enkel boekdeel zoo
veel illustre namen bevat, maar «King
Albert's Book« heeft eene beteekenis,
welke zijnen inhoud overtreft. Uit het
strijdgewoel is een nieuwe geest van
broederschap door de wereld gevaren,
de verstrooide en gescheiden deelen
samenroepend, hen vereenigend in één
enkele gedachte, één enkel voelen, één
enkel doel, zoodat hier, ter wille
der rechtvaardigheid en wars van ge
weldenarij, getuigenis gevende in ver
schillende klanken en taleo, maar
ontspruitend aan slechts een geestdrift,
die de aarde zal doen ontbranden als
met een heilig vuur, mannen en
vrouwen van alle beschaafde landen
zich aaneengesloten hebben en de
handen ineengeslagen.
Maar dit is nog niet alles. Ten
aanzien en getuige van dezen Wereld
bond van sommige geestelijke leiders
van het menschelijk geslacht, die
werken voor en leven door vrede en
als herinnering aan dit Verdrag van
edellieden, staatslieden, kiijgslieden,
zeelieden, leeraren, predikers en kuD-
stenaars der groote en historische
geslachten, geteekend op het onthei
ligd altaar van de vrijheid eener kleine
natie, zal het wellicht niet te veel zijn
te hopen, dat de volken die zij ver
tegenwoordigen, nooit meer, ora eenige
geldige of minder nobele reden, het
zwaard tegen elkaar zullen trekken,
zoolang de wereld bestaat.
Zoo zij het, God geve dat het zoo
moge zijn I
Ondertusschen is het misschien vol
doende dat wij als zonen en dochte-
ren veler landen, zelf gebukt gaande
onder een broedermoordenden oorlog,
België in dit plechtig oogenblik, nu
zijn hart zoo wreed en bijna onge
neeslijk gewond is, uitdrukking geven
van onze liefde, onze sympathie, en
onze onbegrensde bewondeiing als de
geestelijke boodschap der beschaafde
wereld aan de lijdende millioenen zyner
bevolking temidden der vernietiging
Historisch romantisch verhaal.
6
Claudia zou geen vrouw geweest moeten zijn als zij niet dadelijk
een uitvlucht had kunnen vinden.
„Oh, dien heb ik gekregen bij de Petroniussen."
Claudius keek haar scherp aan. Zijn gelaat was bleek en zijn
trekken waren ontsteld. Claudia die wist hoe goed haar broeder zich
beheerschen kon, was er werkelijk verbaasd over. Zij gevoelde als bij
ingeving dat hier nog iets meer achter schuilde dan zij vermoedde.
„Kind," begon Claudius met zachte overredende stem, terwijl
hij haar vriendelijk ernstig aanzag, „zeg mij de waarheid, gij
weet niet hoeveel daarvan afhangt."
„Ik heb u immers gezegd dat ik hem bij de Petroniussen
kreeg," hernam Claudia in haar angst zich nog met een onwaar
heid willende redden.
„En van wien?" vroeg Claudius dringend.
„Van een der jongelieden die daar aan huis kwamen, van
Petilius."
Civilis oog flikkerde een oogenblik. „Ha, ik zag dan wel goed,"
mompelde hij, „ik vergiste mij niet. Van Petilius," ging hij zacht
overredend voort, „van welken Petiliuser moet toch nog
een geslachtsnaam bij?"
„Dien weet ik niet," hernam Claudia snel, blijde dat zij ten
minste nu eens de waarheid kon zeggen. „Gij weet dat de patri
cische jongelieden, die bij Petronius aan huis kwamen, slechts
bij hun voornamen genoemd werden."
„O ja," antwoordde Civilus, merkelijk verlicht. „Dus gij weet
niet, hoe Petilius nog meer heet? Ik geloof u, maar Claudia
zeg mij nu de volle waarheid, hebt gij dien ring te Rome ge
kregen of hier Geen onwaarheid Claudia, ik verzoek er je om."
Claudia geraakte in verwarring. Een hoog rood kleurde plotse
ling haar gelaat. Claudius bleef haar doordringend aanstaren.
„Nu?" vroeg hij.
„Waarom vraagt gij dat? Ik heb u immers reeds gezegd waar
ik hem kreeg?"
„Dat was een leugen Claudia," riep haar broeder driftig. „Lieg
mij niet voor. Bataafsche meisjes en vooral de dochters van onzen
stam hebben tot heden de waarheid hoog gehouden."
„Hoe weet gij dat het een leugen is?"
„OmdatClaudius trad een stap nader en zei met bijna
heesche stem „omdat ik den man ken wien deze ring toebehoort,
omdat ik toevallig weet dat deze ring nog geen drie dagen ge
leden in zijn bezit was. Waarom wilt gij mij bedriegen? Ben
ik niet uw broeder. Heb ik mij ooit op zoodanige wijze jegens
je gedragen dat er reden zou zijn mij je vertrouwen te ontzeggen.
Gij weet, dat gij de zuster zijt, die ik boven allen liefheb. Na
den dood van vader ben ik, die ruim dertig jaar ouder ben dan
gij, een vader voor je geweest. Is het niet zoo?"
„Ja, zoo is het," mompelde Claudia onwillekeurig.
„Nu laat er dan geen geheimzinnigheid tusschen ons bestaan.
Vertel mij waar gij dien ring kreegt."
Civilis plaatste zich op een zetel tegenover haar.
„Spreek," zei hij zacht dringend, „ik luister."
En Claudia boog voor dien eisch en vertelde hem van haar
toevallige ontmoeting met Petilius op de heide. Civilis luisterde
aandachtig. Toen zij over die ontmoeting uitgeweid had, zei hij
echter plotseling: „Gij hebt hem dus weergezien, want ik heb
niet van je gehoord dat hij je den ring gaf?"
„Ja gisteren," antwoordde Claudia.
„Vertel mij dan alles," zei haar broeder op bevelenden
toon.
Ook dezen keer gehoorzaamde Claudia.
Toen haar verhaal uit was, vroeg Civilis:
„Dus gij hebt hem slechts tweemaal hier ontmoet. Is dat nu