NIEUW I
*ÈT Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Nederland en de Oorlog.
FEUILLETON.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
Mk 28.
Woeusdag 7 April 1915.
lie jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
DE OORLOG.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlgke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 60.
ADVEHTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De Fransche generale staf over de
Duitschers.
In het laatste gedeelte van het over
zicht van den Franschen generalen staf
over den oorlog in het westen, wordt
gewezen op 7 achtereenvolgende teleur
stellingen en nederlagen der Duit-
scbers: le bij den plotselingen aanval
op Nancy, 2e bij den snellen opmarsch
naar Parijs, 3e bij de poging in Augustus
den Franschen linkervleugel om te
trekken, 4e bij dezelfde poging in
November, 5e bij de poging in Sep
tember om door het Fransche centrum
te breken, 6e bij den kustaanval op
Duinkerken en Calais en 7e bij den
aanval op Yperen.
Wat de Duitschers daarbij verloren,
wonnen de Franschen en in de eerste
plaats vertrouwen in zichzelf. Bij 't
begin van den oorloe waren het Fran
sche Ian I en 't Fransche leger nog
onder den indiuk der nederlagen van
1870. De overwinning aan de Marne,
gevolgd door de overwinning in Vlaan
deren, de onwrikbare tegenstand tegen
aanvallen, waarvan de geschiedenis
geen voorbeeld kent, hebben in 't
Fransche leger een gevoel van veilig
heid en gerustheid te weeg gebracht,
dat nog met den dag steiker wordt.
In de laatste 3 maanden is het Fran
sche leger niet algemeen offensief op
getreden. Daarvoor waren 3 redenen.
Vooreerst heeft bet geen haast en kan
het al zijn kracht verzamelen, totdat
bet vroeger of later, met absolute
zekeiheid kan optreden.
Ten 2de heeft het leergeld door de
Duitschers bij Yperen betaald, den
Franschen doen zien, hoe duur een
niet behoorlijk voorbereid offensief deri
aanvaller komt te staan en ten 3e heeft
bet weer weinig meegewerkt en is 't
nutteloos groote operaties te beginnen
in water, modder en mist, in een sei
zoen, als de dagen kort zijn.
Het Fransche leger versterkt zich
dagelijks, terwjjl ook het Engelscbe
zeer versterkt is. Het aantal man
schappen is aanzienlijk. Het Belgische
leger zal weldra 6 divisies infanterie
en 2 divisies cavalerie tellen. Het
Servische leger is opnieuw gereed zijn
schitterende hoedanigheden te toonen.
Rusland gaat voort te putten uit zijn
onmetelljken voorraad recruten het
heeft thans nog slechts een twintig
ste der beschikbare mannen onder de
wapenen. Daarom maakt het Fran
sche legerbestuur geen baast en wacht
een gunstig tijdstip af.
De Duitschers kunnen niet langer
een overmacht tegenover ons stellen.
Zij zullen in de toekomst niet kunnen
doen, wat zij vroeger konden,
toen zij 1/3 meer manschappen had
den dan wij. Ons streven is thans
gericht naar een offensief dat wij
zullen beginnen ten bekwamen tijde,
zoodat de uitslag niet twijfelachtig is.
Met het oog op dat offensief woiden
onze troepen geoefend en wordt bet
noodige materiaal verzameld.
Op het oogenblik dat Duitschland
aan 'l einde van zijn hulpmiddelen is
gekomen, en in de onmogelijkheid
geraakt weer een groot aantal troe
pen tegen over ons te stellen, opdat
oogenblik zal Frankrijk, in den beginne
verrast en overrompeld, den oorlog,
met alle krachten waarover het be
schikt, inderdaad beginnen.
Het optreden der Duitschers.
Prof. Bedier van het College de
Fransche citeert in de jRevue de
Paris® een aantal aanteekeningen van
Duitscbe soldaten. Daarin leest men
een groot aantal vei halen van plun
dering, brandstichting en moord op
ongewapende vijanden en gewonden.
In een der zakboekjes voelt een sol
daat van het 78e regiment infanterie,
van het tiende legercorps, zich genoopt
met deze veelbeteekenenden zin te
eindigen: »Er is toch wel iets waars
in hetgeen men zegt over de Duit
scbe barbaren*. En een onderofficier
van het 46e regiment infanterie van
het vijfde reservekorps schrijft, na de
manier vermeld te hebben, waarop
men een dorp behandelde»Deze
wijze van oorlogvoeren is zuiver bar-
baarsch. Het verwondert mij, dat wij
den Russen bun optreden kunnen
verwijten, want wij treden in Frankrijk
wel erger op en bij iedere gelegenheid,
onder welk voorwendsel ook, wordt
er brand gesticht en geplunderd;
maar God is rechtvaardig en ziet allest.
De Paiijsche bladen publiceeren en
bespreken voorts een bekentenis, welke
eenonlangsgevaugengenomenBeiersch
officier tegenover de Fransche militaire
autoriteiten aflegde, omtrent Duitsche
wreedheden, waarvan hij getuige was.
Deze officier brandmerkte in het bij
zonder bel optreden van kolonel
Hannapel, den commandant van het
achtste Beiersche legercorps, die te
Nomeny schandelijke moordpartijen
beval.
Spannende oogenblikken.
Een eerste stuurman op een boot
van een onzer voornaamste stoom
vaartlijnen namen doen bier niet
ter zake schrijft, onder meer, het
volgende aan zijn ouders:
Zooals u natuurlijk gelezen heeft,
zijn we indertijd behouden te Londen
aangekomen, na veel mijnen in de
Noordzee te zijn gepasseerd. Zoodra
het nl. daglicht werd, zagen wij er
niet minder dan vijf rond het schip
drijven; het licht dus wel voor de
hand, dat we er gedurende den nacht
ook nog veel gepasseerd zullen wezen.
Enfin, we zijn er goed tusschen door
gekomen, en na te Londen geladen
te hebben, vertrokken wij Vrijdag
middag weer van daar. Wij maakten
de reis door bet Engelscbe Kanaal
zonder ongelukken, ai beleefden we
enkele angstige oogenblikken. Een
Duitsche onderzeeër had ons nl. blijk
baar tol zijn prooi uitgekozen en
kwam met volle kracht op ons af.
Gelukkig was er ook een een Etigel-
sche torpedojager in de buuit, die den
onderzeeër echter niet in vizier had.
Goede raad was duur. Seinen naar
den torpedojager zou schenden van
de neutraliteit geweest zijn, met geen
ander gevolg, dan dat de onderzeeër
ons onmiddellijk in den grond zou
hebben gejaagd. Wij verzonnen een
list. We stopten de machine, hetgeen
natuurlijk dadelijk de aandacht trok
van den Engelschen torpedojager, die
daarom besloot eens op ons af te
komen om te zien wat er aari de band
was. Middelerwijl kwam ook de Duit
sche onderzeeër van den anderen kant
met volle kracht op ons af. Toen redde
ons een tweede list uit do klem. Toen
nl. de Engelscbe torpedojager nader
bij kwam van rechts, negeerden wij
hem »straal« en stonden metalle-man
op de brug met onze binocles naar
links te kijken, naar den Duitschen
onderzeeër. Zoodra de torpedoboot zoo
dicht bij kwam, dat hij ons zoonaar
links kon zien kijken, verscherpte ook
bij zijn uitkijk en ontdekte nog juist
bijtijds den onderzeeër. Plotseling za
gen we een zwaren rook uit alle vier
scboorsteenen van den torpedojager
komen en ging het met een vaartje
van 36 mijl er op af. De onderzeeër
bield nog een oogenblik vol, maar
verdween toen in de diepte en daar
mede uit ons gezicht. Wij lekker als
kip, dat kan u denken Ik heb al eens
zoo eigenaardige ontmoetingen gehad
zoo in mijn leven, maar niet een was
mij zoo onwelkom als deze ssnurker®.
Enfin, het is goed afgeloopen en ik
hoop nu maar (niet erg christelijk,
doch wel verklaarbaar!),dat die onder
zeeër voor straf, dat bij een eerbaar
koopvaarder wilde aanranden, thans
voor goed op den bodem der zee mag
rusten.
Verdere wederwaardigheden maak
ten we niet mee en we hadden voort
durend mooi weer. Morgenavond hopen
we op Port Said aan te komen, en nu
zijn we alweer benieuwd wat we daar
zullen hooren, want onze boot ver
heugt zich nog niet in 't bezit van
draadlooze telegrafie zoodat we sedert
ons vertrek van Londen geheel van
de wereld zijn afgesloten geweest.
N. v. d. D.
Legerorder.
De opperbevelhebber van land- en
zeemacht heeft aan de autoriteiten der
landmacht de volgende order betref
fende verloven en reispassen voor de
landmacht toegezonden:
1. De order van 13 Augustus 1914,
No. 4561, B. L. wordt ingetrokken.
2. Het aanvragen van vergunning tot
afwezigheid buiten de standplaats door
militairen der landmacht behoeft slechts
dan te geschieden, indien met bedoelde
vergunning vrijstelling van dienst (ook
van appèls, vervoer- per spoortrein of
afwezigheid gedurende den nacbt ge
paard zou gaan.
3. Voor zooveel in verband met de
tegenwoordige tijdsomstandigheden
aan troepenafdeelingen bijzondere
eischen zijn gesteld teu opzichte van
tijdige gereedheid voor onvoorziene
diensten of verplaatsing, zullen de
commandanten dier afdeelingen de
vrijheid van beweging der militairen,
buiten de diensttijden, voortvloeiende
uit het onder 2 gestelde, naar behoefte
door het tijdig gelasten van appèls
beperken.
4. Vergunning tot afwezigheid buiten
de diensttijden, waarbij door militairen
van vervoer per spoortrein wordt ge
bruik gemaakt, kan worden toegestaan
in zoodanige mate, dat bierdoor geen
overbelasting der spoorwegdiensten
ontstaat.
Voor zooveel noodig worde hier
omtrent overleg gepleegd met de be
trokken stationschefs.
5. Aan afzonderlijke per spoortrein
reizende militairen beneden den rang
van onderofficier mogen aan de spooi-
wegstations geen plaatskaarten worden
afgegeven zonder vertoon van een
schriftelijk bewijs der vergunning
onder 4 bedoeld.
6 Het biervoren bepaalde brengt
Historisch romantisch verhaal.
14)
„Dank Claudia, voor uw komst," zei zij. „Niemand begroet
ik liever dan u. Hoe gaat het met Claudius?"
„Zeer goed, hartelijk dank," antwoordde Claudia. „Hij laat u
ten zeerste groeten."
„O, Coelius," hervatte Sorana, den ouden Batavier, die haar
genaderd was, hartelijk de hand schuddende. „Ik dacht wel dat
gij weder bij Claudia zoudt zijn. Claudius weet wel wicn hij
tot geleider kiezen moet. Welkom, welkom Coelius. Maar laten
wij nu doorrijden. Zooals gij ziet, wachten mijn mannen u daar
reeds."
De wagen zette zich in beweging. Sorana reed aan Claudia's
rechterzijde. Weldra kwam men bij de ruiterbende welke bij de
nadering van den wagen den teugel wendde en langzaam vooruit
reed. Zoo kwam Claudia aan de hoeve van Brinio. Zij waren
een lange laan van olmen door gereden vóór zij voor het
groote gebouw stonden. Sorana liet zich van bet paard helpen
en reikte daarop Claudia de hand om haar te doen uitstijgen.
Daarop geleidde zij haar naar binnen. Het was een ruime
fraaie woning, het huis van Sorana en Brinio. De hoeve was
fraaier dan die van Civilis. Er was een overvloed van Romeinsch
huisraad welken men bij Civilis niet zag.
Wel was Civilis natuurlijk ook rijk genoeg zich al die voor
werpen van weelde aan te schaffen, die lampen, zitbanken,
spiegels, maar hij was er uit beginsel tegen de Romeinsche
zeden te volgen en duldde die uitheemsche dingen alleen op de
kamor zijner zuster.
Sorana echter hield van weelde en daar haar echtgenoot
schatten verdiend had met hot leveren'van paarden, haver, hooi
en levensmiddelen aan de Romeinsche legioenen op 't Huis te
Britten, Matilo, Praetorium Agrippina, Albiniana, Lauri en Niger
Pullus, was er geen voorwerp zoo fraai of zij was in staat het
zich aan te schaffen.
Sorana was er niet weinig trotsch op Claudia de vele fraaie
dingen te toonen welke haar woning bevatte. Tegelijkertijd nam
zij ook haar plichten als gastvrouw ijverig waar en zorgde dat
zoowel voor Claudia en Coelius als voor de hoorigen, die hen
op de reis vergezeld hadden, een flink avondmaal bereid werd.
Toen de maaltijd afgeloopen was, had Sorana er op aange
drongen, dat Claudia het vertrekje zou bezichtigen waarin zij
gedurende haar verblijf op de hoeve zou vertoeven. Ook hier
bleek het Claudia dat de Romeinsche marskramers der hoeve
veelvuldige bezoeken hadden gebracht en dat zij in Sorana een
willige koopster van hunne waren hadden gevonden. Claudia
toonde zich met alles zeer ingenomen. Daar haar antwoorden
op de menigvuldige vragen welke Sorana haar deed evenwel
hoe langer hoe spaarzamer werden, begreep Sorana dat zij
vermoeid van de reis was en rust behoefde. Zij ried Claudia
dan ook aan zich ter ruste te begeven en Claudia die werkelijk
vermoeid en slaperig was, had Sorana goeden nacht gezegd. Toen
de waardige matrone vertrokken was, had zij weldra haar legerstede
opgezocht en was ingeslapen op het oogenblik dat zij zich de
vraag stelde, of Brinio niet morgen reeds op de hoeve zou zijn en
wat zij zeggen en doen moest als hij haar zooals vóór haar reis
naar Rome zoo duidelijk liet blijken hoe innig hij haar beminde.
OP BRINIO'S HOEVE.
„Naar Rome geweest, he, Claudia?"
„Ja, pas terug."
„Heerlijke stad. Als men haar eenmaal gezien heeft, vergeet
men haar nimmer. Ik zou haar nog wel eens willen zien. Zij
moet in den laatsten tijd veel veranderd zijn, vooral sedert den
grooten brand onder dien afschuwelijken Nero."