NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
PEUILLETON.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
No. 42.
Woensdag 26 Mei 1915.
44e jaargang
WIMMOTlIlf.
De Firma A. LEWEN STE1N
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
HERZIENING.
DE OORLOG.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo belichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
koken. Men late zich onder wélk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewcp*téin' machine aan
praten. Voor Amersfopïfr-Cn Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CHOORSTRAAT 14.
Courant.
8
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele .Rijk 1.25.
Afzonderlgke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephooun. 69.
AD VER1 ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Zou er op dit benedenrond wel
eenig ding bestaan, dat af is, werkelijk
geheel en al af?
Wij denken daarbij natuurlijk niet
aan de gewone gebruiksvoorwerpen.
Of die tot de volmaaktheid zijn ge
bracht, waaraan het woord voltooiing
doet denken, komt er weinig op aan,
men neemt ze zooals zij zijn. Eigen
lijk is het zoo met verreweg het
grootst aantal werkstukken, ook van
grooten omvang bij de vervaardiging,
den bouw, heeft de maker zich een
bruikbaarheidsdoel, aangevuld met
schoonheidseischen, voor den geest
gesteld. Wordt het eerste bereikt
geacht, is aan de laatste voldaan, dan
siert de kroon der voldoening des
meesters werk.
Er zijn uitzonderingen en wel zeer
bekende. Op het gebied van de kunst,
inzonderheid van de plastische, kan
men wel zeggen, dat de hand des
scheppers de laatste is geweest, die
er aan gelegd werd, dat geen andere
er aan gelegd zal worden. Blijkt een
beeldhouwwerk, eeu schilderstuk, geen
boven de middelmatigheid zich ver
heffende hoedanigheden te bezitten,
dan raakt het weldra in de vergetel
heid, tenzij het fortuintje zich mocht
voordoen dat het in een museum
terecht komt om daar ruimte te
vullen of als historisch overblijfsel
nog eenige belangstelling te trekken.
Maar de gewrochten, op welke de
bewondering der opvolgende geslach
ten het stempel van tonveranderlijka
en van «eeuwig» plaatst, met het
voorbehoud natuurlijk dat onze niet
voor het oneindigheidsbegrip toegan
kelijke geest hier maken moet
worden nooit het voorwerp van her
zieningspogingen, zijn gevrijwaard voor
aanslagen van de zijde eener critiek
van de daad. Niemand zal bet in de
hersens krijgen, in den stand en de
houding van de beelden van de Lao-
coöngroep in het Belvedère te Rome
eenige verandering zelfs te wenscben
het schoonste kunstwerk, geheel on
beschadigd uit de oudheid tot ons
gekomen, blijft de hoogste getuigenis
voor de verhevenheid van den men-
scbelijken geest. Ook van het her
stellen van toegebrachte schade ont
houdt men zich.
Al wordt eenmaal voor goed en
onomstootelijk vastgesteld, hee de stand
van de ontbrekende armen van het te
Milo gevonden Venusbeeld in het Lou
vre te Parijs is geweest, geen kunstenaar
zal zich geroepen en zelfs bij machte
gevoelen, om het heerlijk stuk marmer
te restaureeren. Er wordt beweerd, dat
van »de Nachtwacht» een stuk is af
gesneden ter wille van de plaatsing;
gesteld en ware onweerlegbaar uit
gemaakt dat bet inderdaad zoo is en
ontdekt wat er is weggenomen, zou dan
ooit iemand, al ware hij een genie van
het palet, willen herstellen wat ver
loren is gegaan? En zou men het ook
mogelijk achten, dat een comité zich
vormde tot ontgraving en restauratie
van de Egyptische Sphinx?
Met de groote en wereldberoemde
bouwwerken is het evenzoo gesteld.
Dat er uit de booge Oudheid zoo weinig
van is overgebleven, niets meer dan
ruïnes die de geleerden in theorie
trachten te reconstrueeren, is hieraan
te wijten, dat zij zoozeer blootgesteld
zijn aan de vernielende werkiog van
natuurverschijnselen en aan den invloed
van het luebtbederf door gebrek aan
voorzorgen. Zoo is aan den Dom van
Keulen ernstige schade waargenomen,
die aan spoedig verval doet denken,
veroorzaakt door de dreuning en door
den steenkolenrook van het nabijzijnd
reusachtig spoorwegstation. Het nadeel
te herstellen door zoogenaamd onder
houdswerk is niet mogelijk, wijl het de
geheele massa betreft. Meer, veel meer
nog hebben de buitensporigheden van
het menschelijk geweld van den kunst
vollen arbeid der vroegere geslachten
tegen den grond geslagen men kan
wel zeggen dat zij de schuld dragen
van het niet te herstellen verlies aan
grootsche werken, in welker samen
stelling de ziel des kunstenaars in al
haar grootschheid zich openbaart. Onze
tijd, van welken op goede gronden kon
verwacht worden dat hij meer dan
eenige voorafgaande zou waken voor
het behoud van het beste, dat uit de
poëtische begeestering der middel
eeuwen tot ons is gekomen, weet daar
van mee te spreken, belaas! En heeft
men naar illustre voorbeeld uit de oude
tijden aan de niets ontziende, de blinde
vernielingswoededen naam van Vanda
lisme gegeven, de twirtigste eeuw zal
billijkheidshalve verplicht zijn, een
anderen te zoeken.
Restauratiewerk op kunstgebied is
dikwijls noodig geweest omdat de
bruikbaarheid geleden bad en deze
schade allereerst herstel vroeg. Maar
gewoonlijk werd, uit artistiek oogpunt
beschouwd, het doel voorbijgestreefd
en dus niet bereikt. De nakomers
wilden de voorgangers overtreffen en
legden in hun arbeid bun eigen op
vattingen, ten einde die, welke in het
te herstellen werk tot uitdrukking
waren gekomen, te verbeteren. Dat
is de fout geweest, die eeuwenlang is
begaan en van welke de hedendaagsche
bouwmeesters druk bezig zijn terug
te komen. Of wij, in de later aan te
wenden pogingen tot wederopbouw
van de vernielingen, aan het schoon
van Vlaanderen en van Noord-Frank
rijk toegebracht nog de gezegende
gevolgen van de nieuwere zienswijze
die van respect voor het oude diep is
doordrongen, aanschouwen zullen
wie is er die thans dit zeggen kan
Wij zullen, en bet jonge geslacht
dat rondom ons opgroeit zal met en
na ons, nog heel wat meer restaura
tie-arbeid te verrichten hebben.
Er is aan nog hoogere dan artis
tieke goederen een schade toegebracht,
die geen menscbelijke taxatie vermag
te bepalen.
Schade vooreerst, te vergelijken met
die, welke men gewoon is aan de
knagiDgen van den beruchten »Tand
des Tijdsa toe te schrijven. Er was
in de richting, door de zedelijke ont
wikkeling gevolgd, iets werkelijk ver
ontrustends; het leek wel hier en
daar, of men het spoor bijster was
geworden en aan het dolen was ge
raakt op onverlichte palen. Zagen wij
niet een allesbebeerschende weelde
zucht overal doordringen, een ijverig
zoeken naar, een verwoed strijden,
soms om het bezit van goederen,
waarvan de waarde veel te hoog werd
aangeslagen, wat eerst ontdekt werd
nadat het gevoel van onvoldaanheid,
op de verwerving gevolgd, slechts
leidde tot verder doorgaan in dezelfde
verkeerde richting? Hebben wij niet
voortdurend te klagen gehad over de
zedelijke verzwakking, dour den eere-
dienst van baatzucht, door aan haar
ondergeschikte partij-worstelingen,
door ontrouw aan de eenvoudigste
begrippen van recht en van waarheid
teweeggebracht?
En dan dringt nog om antwoord
deze vraag, of de menschheid zulk
een vreeselijk harden schok, als zij
thans ondervindt, noodig heeft gehad
om tot het inzicht te komen dat het
gebouw van baar geestelijke ontwik
keling door verweering aan het afbrok
kelen, door verwaarloozing aan het
gevaar van instorten blootgesteld is.
Wij voelen mede de gevolgen van de
wereldcrisis saan den lijve» nog meer,
kunnen wij zeggen, aan de ziel. Ver
duisterde idealen, vervlogen illussiën,
verloren hoop en geschokt geloof,
't valt alles als puin op den grond.
Als nu slechts, naarmate wij dat alles
zien gebeuren, het bewustzijn opleeft,
dat wij hebben te restaureeren, van
dit oogenblik af.
Dat herstellingswerk, het draagt op
bet gebied der zedelijke ontwikkeling
den naam van herzieningeen soort
van verzachte uitdrukking, een euphe-
misme. Als een Nederlander belooft
»te zullen zien», dan bedoelt hij daar
mee rustige overweging. Maar als er
geen doen op volgt, als de herziening
niet voort tot hervorming, dan is het
nog niets gedaan.
De psyché van het eerste kwartaal
der twinstigste eeuw zal ongetwijfeld
de stof opleveren voor hoogst belang
wekkende studie. Moge deze vruchten
geven, ook voor een lange toekomst.
Wij herhalen dikwijls, bij de bespre
king van de angstwekkende voor
vallen van dezen tijd. Als eenmaal de
vrede tot stand mag zijn gekomen,
dan moet zóó iets verschrikkelijks
nooit meer kunnen gebeuren. Meer
dan met eenig ander ding zijn wij
het hiermee eens, doch een bloote
verklaring is onvoldoende.
Wij hebben aan het gebouw onzer
ethische opvoeding gewerkt als on
bekwame en eigenzinnige werkers en
het is een staalkaart van wanbouw
geworden. Het herzieningswerk der
toekomst moet en zal worden een
rustig, een diepbewust toepassen van
de oude en immer nieuwe beginselen
van gerechtigheid, die de menschheid
niet strafïeloos kan verzaken. Van
individueele en van gemeenschappelijke
afwijkingen is terugkeer het eerst
noodig.
Italië.
De Italiaansche gezant de hertog
d'Avarna, stelde Zondagnamiddag den
Oostenrijkschen minister van buiten-
landsche zaken, baron BuriaD, de
volgende oorlogsverklaring ter band:
«Weenen, 23 Mei 1915. In overeen-
Historisch romantisch verhaal.
28)
Claudia, ging weder liggen. Een peinzende trek lag op baar
gelaat. „Petilius Cerealis," mompelde zij zacht; het was voor
het eerst dat zij hoorde dat Cerealis den voornaam had van
Petilius.
„Ja," vervolgde Sorana. „In dien nacht was Claudia Sacrata
op een klein schip, dat de galei van Cerealis volgde. Zij zingt
zoo mooi en de veldheer, die zich waarschijnlijk verveelde, liet
zich van zijn galei naar dat schip roeien. Hier kon hij genieten
van Claudia's zang en gezelschap, (Sorana lachte ondeugend) en
wat meer is, toen de krijgers van uw broeder de galei mede
sleepten, meenende ook den Romeinschen veldheer daardoor in
hun macht te hebben, had Cerealis, die altijd geluk heeft, ge
legenheid met het kleine schip te ontsnappen. Wel werd de
prachtige galei den Rijn en Lippe op naar Velleda gebracht en
haar als een geschenk aangeboden, maar de vogel was het
kooitje ontsnapt, dank zij zijn belangstelling in Claudia's zang."
Claudia lag te luisteren en trachtte in de gedachten welke
haar door het hoofd vlogen eenig verband te brengen.
Gedurig kwamen de letters P. C. op den ring haar voor den
geest. Zulk een ring kon Cerealis ook bezitten. Petilius Cerealis
was, de opperbevelhebber. Maar Cerealis kon haar Petilius niet
zijn want hij had een andere Claudia. Hoe was dan toch de
geslachtsnaam van haar Petilius?
Eindelijk vroeg zij: „Hebt u Cerealis wel eens gezien?"
„Neen, nooit," antwoordde Sorana.
„Weet u ook, of er een bevelhebber der ruiterij bij de Romei
nen is die Carvo heet?"
„Nooit van gehoord," hervatte Sorana, „ik denk het niet, want
dan had ik dien naam wel eens vernomen."
Claudia zuchtte.
„Maar Claudia," vervolgde Sorana, „heeft Coelius je dan nooit
verteld van Cerealis en Claudia Sacrata?"
„Coelius, die zal er wel evenmin van weten, die is immers
met mij naar Rome geweest."
„En toch zegt men dat hij Cerealis nog niet lang geleden
heeft ontmoet bij Grinnes."
Claudia werd geheel oor.
„Je moet namelijk 'weten, dat Claudia Sacrata een minnaar
heeft, een Bructer. Die Bructer had zich in de nabijheid van
Grinnes in het bosch verscholen met het doel Cerealis te be
spieden als hij uitreed, en hem te dooden. Er wordt nu verteld
dat zijn toeleg zou gelukt zijn als Coelius niet tusschenbeiden
gekomen was door den Bructer gevaDgen te nemen. Sommigen
hebben zelfs Coelius dit kwalijk genomen. Het zou zoo erg niet
geweest zijn als de opperbevelhebber der Romeinen was gedood
door een jaloersch minnaar. Coelius had niet tusschenbeiden
moeten komen. Er wordt echter ook verteld, dat Cerealis niet
lang geleden Coelius te Rome uit een dreigend gevaar heeft
gered, en dat Coelius dus een schuld van dankbaarheid afloste.
„Wat?" riep Claudia, zich plotseling oprichtende. „Cerealis
zou Coelius te Rome uit gevaar hebben gered Oh, nu begin ik
het te begrijpen."
In diepe verslagenheid viel zij op het bed neder en barstte
in tranen uit.
„Claudia, Claudia," riep Sorana.
Zij kreeg echter geen antwoord. De waardige vrouw wiBt niet
wat zij er van denken moest. Zij wierp een meewarigen blik op
Claudia, trok de schouders op en verliet met een zucht het
vertrek.
AAN DE NABALIA.
Toen Coelius de hoeve bij de Nabalia opreed, was de eerste
dien hij zag Sertonix.