NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 45. Zaterdag 5 Juni 1815. 44e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. 'S LANDS EER. DE OORLOG. DE SCHOONE BATAAFSCHE Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 60. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. «In ieder geval weten wij thans, dat het mogelijk is, quaesties, die de nationale eer vaD een of ander land raken, langs den weg van onderhan delingen en wederzijdsche concessies op te lossen." Deze woorden, niet lang geleden voorkomende in de «Vossiscbe Zei- tung,« deden ons toen even opkijken. Zij waren geschreven, terwijl door het optreden van Giolitti de verwachting van den ommekeer in de Italiaansche buitenlandsche politiek, door onze oostelijke buren zeer gewenscbt, le vendig was geworden en op goede gronden scheen te rusten. De teleur stelling, op die verwachting gevolgd, zullen wij hier ter plaatse niet verder bespreken; wij wilden alleen de aan haling wat naar voren brengen. Inder daad leek het wel, als bad het toon gevend orgaan, hierboven genoemd, een ontdekking gedaan, die voor het buiten zijn bureau liggend deel van den aardbol iets totaal onbekends aan het licht bracht. Eigenaardig, en zeer te betreuren, dat zij wel Iaat kwam, die ontdekking. Ware zij een tiental maanden vroeger voor het oog der machthebbenden in Europa verschenen, een onmetelijkheid van jammer ware niet voor de arme menschheid gegolfd.Wij weten «thans» zei het blad eD daarin ligt opgesloten Wij wisten toen nog niet. Toch was er van deze dingen wei eens sprake geweest. Bij de behan deling van het vraagstuk der inter nationale arbitrage, en bij de oplossing die onderscheiden staten aan dat vraagstuk trachten te geven, ging het meestal hierom, of alle geschillen, die zich bij de ontwikkeling der onder linge betrekkingen zouden voordoen, ter beslissing aan scheidsrechterlijke uitspraak voorgelegd, dan wel die betredende «de eer en de levensbelan gen» des lands, daarvan uitgezonderd zouden worden. De openbare meening, ai mocht zij ook vredesgezind zijn, neigt tot het laatste. Er schijnt eenige logica te zitten in dat gevoelen. Levensbelangen, de vraag beheerschende van te zijn of □iet te zijn, daarover kan toch maar geen decisie genomen worden, wellicht geheel tegenovergesteld aan de in zichten der partij wie zij in.de eerste plaats gelden en die zij derhalve ver plicht is te behartigen, wat er ook van kome? Er schijnt zeiden wij en voor het oogenblik is er tusschen dien schijn en de werkelijkheid een zeer sterke overeenkomst. Het gevolg van dien toestand is echter, dat alleen van den meest krachtige de levens belangen zijn gewaarborgd en daar mee ook geen voortbestaan is ver zekerd dat niet stevig is gestut door de overmacht van georganiseerd men- schenmateriaal en heel het instru mentarium der bedendaagscbe ver- nielingskunst. En als wij nu aannemen dat bei inderdaad zoo is, laten wij dan ook maar ophouden aan vrede voor de toekomst zelfs te denken dan zal het vooruitzicht op een worste ling op leven en dood voortdurend de resultaten van den beschavingsarbeid bedreigen en een losbarsting van krachtvertoon verderf en verwoesting verspreiden. Met de eer, in verband met dat andere steeds genoemde, is het even zoo gesteld. Wanneer hetgeen voor haar krenkend wordt geacht op geen andere wijze kan worden weggeruimd dan dit op dit oogenblik in zoo angst wekkende mate wordt toegepast dan is alleen wie haar met overstelpende macbtsaanwending te handhaven weet, verzekerd dat zij niet zal worden ge schonden. Toch is er verschil en wel een, dat in de tragiek van deze dageD zeer treffend uitkomt. Het is daar, waar de 'eer verbood toe te geven aan on- rechtmatigen eisch, ook al was het gevaar groot, dat ondergang het ge volg zou worden van een weigering; liever dit dan dat. In zoodanig geval staat het vast bij allen, dat misluk king van het verzet de eer ongerept laat; de verslagen gladiator in de Bomeinsche arena, door een hand beweging der toeschouwers verder ten doode gedoemd, onderging daarmede niet den smaad der eerloosheid. Op den strijd der volken is het zelfde van toepassing. Als er gespro ken wordt van «vrede meteere", dan bedoelt men daarmee: met voordeel of minstens zonder verlies. Dat is niet juist; Frankrijks eer bleef zondersmet toen het aan de harde voorwaarden van Frankfort zich moest onderwerpen. Met die eer-quaestie blijft men niettemin op gevaarlijk en betwist baar terrein. Men kan haar altijd stellen en daarmede aan alle bemidde lingspogingen den pas afsnijden. Als iemand zegt, dat de een of andere zaak zijn eer raakt, dan houdt alle verdere redeneering op, omdat het tegendeel moeielijk is te bewijzen. Hij zou zijn karakter aan ontleding, zijn ziel aau onderzoek moeten blootstellen, om dat mogelijk te maken. Het geldt bier natuurlijk meer dan «de goede naam", wat er weieens onder verstaan wordt; het is het bewustzijn van moreel evenwicht, de zelfachting die zoowel de collectiviteit, die staat heet, moet bezielen als het levensbeginsel van bet individu behoort te zijn. Dat in het gewone leven beslechting van eeregeschillen door eigenrechts pleging is buitengesloten, wijst toch ook hierheen, dat een oplossing door derden mogelijk zou zijn. Inderdaad hebben wij daarvoor het rechtsinsti tuut, dat aanranding van eer straf baar stelt, dat vergoeding van de materieele schade, door haar veroor zaakt, als civiele vordering toelaat. Er is beweerd, wij meenen niet zonder grond, dat het in wetten geformuleerd recht niet alle eereschennis achter haalt; om deze reden wordt nog door sommigen het duel in bescherming genomen, door anderen de instelling van eereraden aanbevolen. Het eerste is van de leemte zoo haar bestaan erkend wordt al een heel onjuiste aanvulling, wijl zij de meening huldigt dat de sterkste of de behendigste gelijk heeft. Het laatste zou, als voorbereiding van en overgang tot een verdere ont wikkeling van het gewone recht op dit punt aanbeveling verdienen. Het ligt ook geheel in de lijn van hetgeen op internationaal gebied wordt ver langd scheidsrechterlijke uitspraak. Aan baar afdoend karakter doet bet bezwaar afbreuk, dat baar ontbreekt, wat men de penale sanctie noemt, de oplegging en uitvoering van straf bij afwijzing der beslissing, teneinde daar door den onwil te overwinnen. Deson danks zou haar moreele beteekenis zoo groot ziju, dat zij ook in dit ge val baar uitwerking niet zou missen en wanneer vooraf, hetzij bij ieder afzonderlijk eeregeschil, hetzij in het algemeen onderwerping aan het von nis was vastgesteld, dan ware voor twijfel aan haar resultaten weinig ruimte overgebleven. In ons aanvangscitaat is van dit oplossingsmiddel niet gesproken, om goede redenenbij het dreigen van het oorlogsgevaar werden pogingen, om het aan te wenden, beslist afge wezen. De hier aangeprezen weg van «onderhandelingen en wederzijdsche concessies" schijnt veiliger geacht te wordende verdere loop der gebeur tenissen heeft ook hier een vraagtee- ken geplaatst. 's Lands eer is het hoogste belang van den staatsburger; wie bij ook zijn moge. Wat men daaronder te ver staan beeft, moet tot het bewustzijn komen van allen, wie haar verdedi ging plichten oplegt. Zeker behoort daartoe het bereid en gereed zijn om de nationale rech ten tegen schennis te beveiligen. Maar niet minder de wil om van machts overwicht geen misbruik te maken ten einde de vervulling van onrecht matige eischen af te dwingen. De ver oordeeling der historie treft gewis de grooten, die de minderen onderdruk ken. Dat dezen, bij het ongeregeld blij ven der internationale rechtstoestan den, steeds in gevaar verkeeren dat noen met haar eer, noch met haar levensbelangen voldoende rekening wordt gehouden, moet den drang doen ontstaan, om zedelijke machtsverster king tot het hoofddoel van krachts inspanning te maken. De eer is een zaak van karakter, Diet van stoffelijk vermogen. Een natie, in welker boe zem de groote beginselen, die ook het zedelijk leven der individuen beheer- schen, tot ontwikkeling komen en een steeds ruimere toepassing vinden, doet over de wereld, welke ook baar afwij kingen mogen zijn, een licht stralen, tot hetwelk zelfs de onwilligste oogen getrokken worden. Zij verheft haar eer lot een boven alle waardeering kostbaar bezit, niet slechts voor zich- zelve, maar voor alle volken en vindt in haar den grondslag voor goede in ternationale betrekkingen. Meer Duitschers opgeroepen. Wij hebben gemeld, dat het restant van de eerste klasse van den land storm iu Duitschland tegen 6 en 10 Juni a.s. is opgeroepen. Beieren daar van uitgezonderd. Een Engelsch blad schrijf over die le klasse van den landstormDaartoe behooren alle strijdbare Duitschers tusschen 17 en 38 jaar, die niet in militairen dienst zijn geweest en niet geoefend zijn. In gewone jaren vóór den oorlog was Duitschland niet in staat elk jaar alle manschappen, die den dienstplichtigen leeftijd bereikt hadden, te oefenen. Bijvoorbeeld in Historisch romantisch verhaal. 31) Hij bad met zich zeiven uitgemaakt, dat thans de tijd van onder handelen was aangebroken. Dit zeide hij echter niet tegen de Germaansehe bevelhebbers. Hij beweerde tegen hen, dat zij zich vergisten als zij dachten, dat Cerealis weerloos was. Als men een aanval op diens kamp zou durven wagen, zou men leelijk het hoofd stooten. De Germaansehe bevelhebbers, die verlangend waren op Cerealis los te stormen, waren over den tegenstand van Civilis hevig verbitterd. Het kwam tot hooge woorden. Civilis wilde niet toegeven en het einde was dat de Germaansehe hoofden dreigden te zullen wegtrekken en Civilis alleen met zijn Batavieren, Kaninefaten en Friezen voor alles te laten zitten, als hij niet toegaf. Dat was juist wat Claudius wilde. Hij hield hen aan hun woord en het einde was dat de Overrijnsche benden woedend aftrokken. Coelius, die op zekeren dag van een rit in den omtrek terug kwam, zag tot zijn verbazing groote benden Germanen wegtrekken. Bij Civilis gekomen, vernam hij wat vooraf was gegaan. Hij was verbaasd. „Zij hebben gelijk met te beweren dat Cerealis machteloos is, waarom verplettert gij hem niet?" vroeg hij. „Wel Coelius, ik kan misschien Cerealis verpletteren, maar Cerealis is Rome niet. De Romeinen geven deze landstreek nimmer op. Dat kunnen zij niet. Als de Rijn niet langer bewaakt wordt, is Gallië voor Rome verloren, en als Gallië veroverd is, wordt Rome zelf bedreigd. Wij Batavieren hebben nu gedurende dezen oorlog gezien, dat de Overrijnsche volken ons vreemd zijn geworden. Wij, die reeds heel wat beschaving hebben verkregen, passen niet langer bij de mannen, die zich voor het meerendeel nog in dierenvellen kleeden, en in bosschen en moerassen wonen. Als wij vrij waren en niets meer met Rome te maken hadden, zouden zij in ontelbare scharen over den Rijn komen zwermen en onze overheerschers worden. Ik vrees hun woestheid meer dan Rome's macht. Cerealis is een welwillend man, die herhaalde malen heeft laten weten, dat hij, op voor ons eervolle voorwaarden, vrede zou willen sluiten. Ik heb over die voorwaarden nagedacht en er zijn er drie, die ik zou willen stellen. Ten eerste, moet het gebeurde vergeten en vergeven zijn. Ten tweede, moeten wij niet alleen als bondgenooten, maar als vrienden en broeders van het Romeinsche volk erkend worden, en ten derde, moet ons geslacht door Rome erkend worden als het voornaamste geslacht van dit eiland en de hulpbenden, welke wij Rome zullen leveren, moeten altijd onder het bevel van een van ons geslacht staan. Onder deze voorwaarden zou ik een einde willen maken aan den oorlog, welke zooals gij weet onzen landgenooten reeds geducht begint tegen te staan." Coelius, die met aandacht geluisterd had, stak Claudius de hand toe en zeide: „Gij hebt gelijk Claudius, als Cerealis die voorwaarden wil aannemen, zouden wij dwaas zijn als wij geen vrede sloten. Wij moeten niet vergeten dat als Yespasianus te Rome is en de oorlog in het Oosten voorbij, als de Joden onder worpen of verdelgd zijn, dat wij dan kans loopen het geheele uit Syrië komende leger op het lijf te krijgen. Ik geloof ook, naar hetgeen ik te Rome gehoord heb, dat Yespasianus liever het geheele Bafaafsche volk zou uitroeien dan deze landstreek en daardoor den Rijn prijs te geven." „Dat vrees ik ook," hernam Claudius, „en daarom Coelius wil ik in onderhandeling treden met Cerealis en ik had gedacht dat het beste zou wezen, dat gij de onderhandelaar waart. Gij kent Cerealis." „Ken ik Cerealis?" riep Coelius, „en ik heb u kort geleden nog gezegd, dat ik hem nooit had gezien." „Kom, kom," zei Civilis glimlachend. „Begrijpt gij het nog niet? Weet gij hoe de voornaam van Cerealis is?" „Neen," antwoordde Coelius.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1