NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad IÉT voor do Provincie Utrecht. No. 50. Woensdag 23 Juni 1915. 44e jaargang. De Firma A. LEWEN STE1N VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VOLKSZIEL. DE OORLOG. FEUILLETON. PRINSES THEUDESINDE. VA&»rca9Vsi«. Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Yoor Amersfoort en Omstreken eenigstc Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CHOORSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 1.16; Franco per post door het geheele Rgk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlgk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 47. Telephooun. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 71/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De geschiedenis der naaste toekomst zal zich ook hebben bezig te houden met het verschijnsel, dat onder de omstandigheden van den tegenvvoor- digen tijd, gelijk zich, voor zoover bekend is, in het verleden nooit heb ben voorgedaan, de taalbouw zich eenige eigenaardige versieringen heeft aangepast, uitdrukking gevende aan hetgeen er omgaat in den geest der volken. Nu eens is het een stoute beeldspraak, ontleend aan het mate- rieele leven en daardoor des te kern achtiger: wij denken aan de stoom wals, het vijandelijk land ingedreven, alles verpletterend onder haar druk en in woeste vaart voortrollend naar de hoofdstad, die sidderend zich over geeft; aan den ring, die nauwer zich sluit om des vijands versterkingen en ze eindelijk zal verstikkenaan de tang, die meer en meer de vijandelijke strijdmacht omklemt; aan de wig, haar ingedreven met onweerstaanbare kracht. U hoort wel, aan nijdigheid laat het een en ander niets te wen- schen over. Dan zijn er nog de stereotype bijvoegelijke naam- woorden, die steeds herhaald worden, vooral in toespraken der verantwoordelijke re- geeringspersonen, uit vrees, dat men ze zou vergeten en daarom even regel matig voorkomen als de vorderingen in de richting van Oltya in de Rus sische en Turkscbe oorlogsberichten uit Kaukasie. Om den historicus bovengenoemd het werk Diet al te gemakkelijk te maken: willen wij er op dit oogenblik slechts één aanhalen, maar een van beteekenis. U zult reeds vermoed hebben, dat hier ide ons opgedrongen* oorlog wordt bedoeld. Niemand, geen staatshoofd, geen leider der internationale betrekkingen, geen man of vrouw naar wier woord de menigte pleegt te luisteren, heeft den moed de verantwoordelijkheid op zich te nemen, ook niet voor één der oorzaken, die den wereldbrand hebben doen oplaaien. Het is alsof men te doen heeft met boosdoeners, die na een daad van slecht berekende gevolgen te hebben verricht, zorgvuldig zich verbergen, en tegenover wèl geconstateerde feiten van afgebroken onderhandelingen en eersten aanval, die het wijd zich uit breidend verweer uitlokten, .plaatst men de nietszeggende, gul geslikte phrase j>ons opgedrongen». Is inderdaad nhet volk«, dit woord opgevat in den uitgebreidsten zin, naïef genoeg om bet maar te gelooven 1 Zijn misschien zij, die den banalen term gebruiken, slechts de tolken, de echo's van hetgeeD er omgaat in de volksziel? Niet zonder grond wordt de bewe ring geuit, dat het niet aangaat te zeggen dat slechts enkele met name genoemde personen zoo groot onheil over heel de menschheid hebben kun nen brengen. De zaden van tweedracht en haat, hier en daar uitgestrooid, moeten een welbereiden bodem ge vonden hebben en de daarvoor noodige arbeid eischt tijd en vlijt. Met aan wending van deze is het gelukt, col lectieve stemmingen te wekken, hartstochten te doen opborrelen, die zich voordeden als vergiftigingsver schijnselen een gemoedsgesteldheid te doen ontstaan, waardoor op een maal werd omlaag gedrukt al wat in het hart der individuen en der groe pen door een beschavingsinvloed van lange eeuwenreeks lot ontkieming en tot aanvankelijke ontwikkeling is ge bracht. Wij hebben tot onzen grooten schrik ontwaard, dat al de uitwen digheden, die aan de wereld een zoo geheel ander aanzien hebben gegeven, aan het innerlijke niets of althans zeer weinig vermochten te veranderen; en dat het altijd mogelijk blijft, het schijnbaar geketende menscbbeest vrijelijk zijn woede te doen botvieren. Wy hebben bet tot onze smart ge zien in de plunderingen, hier en daar in onderscheiden landen gepleegd ten aanzien van vreemdelingen, tot de vijandige natiën behoorende, waarbij zelfs een langdurig verblijf, gevestigde betrekkingen, aanbuwelijking niet in aanmerking kwamen ter kalmeering van de slechts op vernieling, geens zins op buit beluste menigte; wij hebben het, tot onze verbazing, wijl reeds de elders geleden oorlogsweeën haar waarschuwing ernstig genoeg verkondden gehoord in de woeste kreten, waarmede het Italiaansche volk reageerde op de aanhitsingen dergenen, wien de toezeggingen bij rustigblijven onvoldoende schenen. Wat is zij dan, die volksziel Kan men haar vergelijken bij een golvende rietvlakte welker pluimen zich naar de richting van eiken over haar heen- gaanden ademtocht bewegen Dwingen baar heftige openbaringen ons tot de belijdenis, dat wij naar onzen aard kuddedieren zijn, onnadenkend vol gende het geluid van den beldrager? Zoekende naar een formule, die haar wezen kan omschrijven haar met juistheid te bepalen achten wij voors hands zeer moeielijk mogen wij wel ernstig nadenken over hetgeen gedaan kan en moet worden, om haar tot een in onze dagen zoo dringend noodig gebleken louteringsdaad te voeren. Het is alsof vroegere ver maningen die in schrikwekkend uit barsten overduidelijk hebban gespro ken, niet voldoende geweest zijn om den dringenden plicht in te prenten van een beschavingsarbeid, die dieper gaat dan den buitenkant van het menschenkarakter; die dooordringt tot de beginselen, tot het innerlijke. Het is niet voldoende, zooals tot dusver maar al te veel gedaan is, een soli dariteit aan te preeken die is een samenvatting van overeenkomstig eigenbelang een godsdienstpropa- ganda te voeren met wijd openstaande deuren voor kerkelijke verdeeldheid een cosmopolitisme bereikbaar te stel len waarin stevige vastklemming van nationale voordeelen reeds bij voor baat onderling overleg bij belangen- verscbil bemoeielijkt. Io het diepste der volksziel brandt nog onheilig vuur en bet schijnt wel, dat de wil om het onder de asch bedolven te houden, liefst nog het geheel te dooven, niet krachtig genoeg is en of een ont vlamming tot verterend geweld nu en dan noodig wordt geacht om het leven aan te wakkeren, tot verhoogde uiting te brengen. De ontgoocheling volgt spoedig; de wat-zijn-wij-begonDen-stemming blijft niet uit, ook daar niet, waar een be vredigde eerzucht op resultaten kan wij zen. Zeker, naonderganescbokken heeft de volksziel vaak nieuwe ontplooiing gevonden. De vraag, of het oorzakelijk verband tusschen leed en herstel boven allen twijfel is verheven, durven wij niet bevestigend beantwoorden. De aanstaaude vrede. In de laatste dagen, seint Reuter, hangen er in Duitscbland ideeën over vrede in de lucht. De keizer zelf beeft in den laatsten tijd in een brief ver klaard, dat de vrede spoediger zou gesloten worden dan men wel denkt. De voorzitter van het Pruisische Heeren huis zeide, dat hij niet geloofde in een vrede, die Duitschland tegen nieuwe aanvallen beschermen zou, terwijl de leider van de agrarische partij in den Rijksdag zich tegen een overijlden viede verklaarde in verband met de bedreigingen van Engeland. En de voorzitter van 't Heerenhuis moet er nog bijgevoegd hebben: »Hoe grooter wij Duitschers uit dezen oorlog te voor schijn komen, des te krachtiger po gingen zullen onze tegenstanders aan wenden om ons door nieuwe bond genootschappen te ontrukken, wat wij gewonnen hebben.» De »Matin» bevat passages uit den brief, dien de keizer zou geschreven hebben aan een aanzienlijk lid van 't Beiersche hof. »Niet tevergeefs heeft God ons een onbevlekt zwaard in handen gegeven,» heet het daarin, ndus kunt gij zeker zijn, dat Duitschland zegepralend uit den strijd zal te voorschijn komen. Een halve eeuw heeft God de Duitsche stammen bijeengehouden. Het Duitsche keizerrijk kan niet vervallen »Zeker zijn onze verliezen groot. Vooral die der Beieren, maar ik zal hun moed nooit vergeten. Zij hebben er veel toe bijgebracht ons een voor- deeligen vrede te brengen. Die vrede zou wel eens eerder kunnen komen dan men denkt. Al bracht hij ons nu slechts onvolledige voordeelen, hy zou althans al6 voorbereiding voor de toe komst kunnen dienen. Als ik wilde, zou hij morgen geteekeml zijn «Toen mijn doorluchtige grootvader het rijk op zijn tegenwoordige grond slagen stichtte, meende bij niet een voltooid werk te hebben gedaan. Het rijk kan steeds vergroot worden. Wat vandaag niet afgedaan wordt, kan later geschieden a iAIs ik wilde, zou de vrede morgen geteekend zijn,« die woorden uit 's keizers brief brengen de verklaring van den Engelschen minister Asquitb in herinneringiWij sleken betjzwaard niet in de scbeede, dat wij niet licht vaardig hebben getrokken, voordat België in al zijn rechten is hersteld en meer dan ruim schadeloos gesteld Historisch romantisch verhaal. 1) DE KONING IN GEPEINS. EK WORDT BEZOEK VERWACHT. Wij schrijven het jaar 692 en bevinden ons te Medemblik in het kasteel van den Frieschen koning Radboud. Het voorhoofd van koning Radboud, die daar zit in zijn stoel met hoogen rug, is bewolkt. Blijkbaar ver van aangename gedachten zijn het die hem bezighouden. Zijn oogen zijn gericht op het zuidelijk venster van de groote zaal waarin hij zich bevindt. Zijn blikken zweven den bijna rechten weg laugs, welke glinsterend in den helderen zonneschijn langs de Vliet over een verren afstand zichtbaar is. Radboud is een man van vijfenveertig jaar ongeveer. Hij is lang van gestalte, dit merkt men reeds op aan het bovenlijf dat zich tegen de leuning van zijn zetel uitstrekt. Smal is zijn gelaat; het heeft dien eigenaardigen trapeziumvorm, welken men zoo dikwyla op de portretten van beroemde legeraanvoerders waar neemt. Breed voorhoofd, smalle maar rechthoekige kin. De oogen zijn niet fonkelend, maar strak en kunnen hoewel niet sprekend van kleur, in hun grijsblauw voorkomen een starre uitdrukking aannemen, die vergezeld van een plotseling licht werpen der bijna onbeweeglijke pupil, die scherpte en doordringendheid van blik kan te weeg brengen, welke de menschen doet vermoeden, dat men tot op het diepste van hun ziel tracht te lezen. Het zijn de oogen welke men grooten staatslieden en beroemden gene raals zoo gaarne toeschrijft. Het gelaat is dat van een fier, ernstig man, zonder iets hards of wreeds te hebben. Fier waren ook de gedachten van Radboud, toen hij daar dien middag van uit het venster van zijn kasteel den weg naar het Zuiden langs zag. Fier en toch vol bezorgdheid. De gebeurtenissen der laatste maanden gingen hem door het hoofd. Wat zou het lot van Friesland worden? Wat kon hij met zijn krachtigen wil en ondernemenden geest doen om dat lot zoo gunstig mogelijk te doen zijn? Sedert vijf eeuwen, sedert de heerschappij der Romeinen aan de Rijnmonden feitelijk een einde genomen had, was Friesland gestegen in welvaart en macht. De grenzen van het gebied der Friezen hadden zich steeds naar het Zuiden uitgebreid en tot de monden der Schelde, tot aan de Maas waren de Friesche koningen heer en meester. De streken der Batavieren, welke onder Romeinsch beheer tot welvaart waren gekomen, die tal van belangrijke plaatsen hadden zien ontstaan, zooals Leithen, Dorestadt, Utrecht, Tiel, enz., waren onder Friesch gezag gekomen en de Batavieren, hun naam verliezende, waren opgegaan in het groote Friesche volk. De sterkte der Romeinen waren verwoest, maar de plaatsen welke zich bij die burchten hadden gevormd, waren gebleven en zoo was het vruchtbare land tusschen Rijn, Maas en Schelde overdekt met plaatsen, die niet alleen een belangrijken landbouw en veeteelt dreven, maar welke den Rijn hadden als grooten weg van handel en verkeer, die langs Nijmegen en Keulen tot Trier en verder in Duitschland doordrong en de producten van geheel Germanië binnen het bereik der bewoners van de lage landen bracht. En benoorden den middelsten Rijnmond in West-Friesland en Midden-Friesland, in de streken om het meer Flevo, de landen tusschen den middelsten Rijnmond en de Eem, waar de Romeinen, behalve het kasteel Flevo, nimmer sterkten hadden bezeten, waren Stavoren, Dokkum en Medemblik ontstaan, waar van de eerste snel in bloei door handel, en scheepvaart stijgende, weldra de belangrijkste koopstad van Noord-Europa was ge worden. "Vijf eeuwen was het bijna geleden dat het instorten van de

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1