NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. No. 80. Woensdag 6 October 1915. 44e jaargang. VERBROEDERING. FEUILLETON. BREDERODE DE EDELSTE. TOS-V WIK VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND. 2) AaDgezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte-tewenstein' machine aan praten. Ypor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. De Firma A- LEWEN STE1N UTRECHT, CHOORSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langstraat 77. Telephoonu. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Zij zal moeten komen, dat is de algemeene overtuiging, en wel zoo spoedig mogelijk na het einde van de tegenwoordige, wanhopige worsteling. Wanneer dat zijn zal 1 Het zal wellicht een gevolg van de nog immer in wetten en zeden ge huldigde overmacht van de manne lijke sekse, dat er niet aan gedacht wordt van »verzustering« te spreken, alhoewel de klank wel eenigszins bij den toestand zou passen. Zijn het niet degenen, die in letterlijken zin de broederlijkheid te beoefenen hebben, door wier goede zorgen en edele ge dragingen het wereld verloop zoo langs bochtige lijnen en over ruwe paden wordt geleid? En daarom zou het ook geen verrassend verschijnsel kun nen beeten, indien de leiding in andere handen overging en daarmede ook zekere benamingen werden gewijzigd. Het beeft er met die afraterniteiU altijd wat raar uitgezien. In baar naam bracht de nationale conventie tijdens de eerste Fransche omwenteling de hoofden onder de valbijl. Er waren evenwel ook lieve «zusters» die et met innig welgevallen naar zaten te kijken. Doch boe dit zij. als er een evolu tie moet komen naar de overzijde van bet mannendom, kan het nog wel een poosje duren vóór en aleer zij haar beslag beeft gekregen wij, oude ren, zullen er geen vreugde aan be leven. En in afwachting van het wel slagen der pogingen, die de vrouwen over beel de wereld aanwenden om baar zuster Bellona aan banden te leggen, moeten ook wij ijverig ons best doen om te trachten de diep geschokte broederschap weer te her stellen. Maar boe 1 Thans gaan over de wereld hooge golven van haat. De meest venijnige hartstochten doen de vuisten ballen, de oogen fonkelen. De strijdende natiën, en zij zijn vele, kennen geen hooger doel dan elkander nadeel toe te brengen. Het heet een «uitnemend succes», als weer zóóveel vijandelijke lijken voor de loopgraven liggen uit gestrekt of daarbinnen na beschieting en bestorming gevonden worden. De dagelijksche lezing der eentonige be richten levert weinig anders en beters op, en de neutralen, zij die den oorlog in het algemeen en dezen in bet bij zonder verfoeien, tot wie verwijten worden gericht, omdat zij niet mee willen doen aan de universeele razernij, hebben er niet minder onder te lijden in hun stoflelijke belangen, in de aan wending van hun arbeidsvruchten. Wie en wat kan de wereld, die op haar kop staat, weer op de voeten brengen? Veiteld wordt, dat iemand, die eenigen tijd in die tegennatuurlijke houding heeft verkeerd, in gewonen stand herplaatst, nog een poosje noo- dig heeft vóór bet weer helder is geworden in zijn bovenkamer. Dat is dan vanwege de storing in den bloeds omloop. Misschien zal het tot bezin ning komend Europa gelijke ervaring opdoen. De geschiedenis leert voor het overige, dat het met die verbroedering gauwer gaat dan wel gedacht werd. Vooral komt zij gemakkelijk tot staDd, als gebleken is dat de strijdende partijen ongeveer tegen elkander opgewassen waren, dat er eigenlijk geen over winnaar is, bet bloedige spel remise staat, en ieder zoo goed mogelijk zijn eigen ruïnes moet gaan herstellen of opruimen. Het moeilijkst wordt zij, als op den overwonnene, om hem voor het vervolg zoo mak mogelijk te doen blijven, de amputatie van een nog gezond lichaamsdeel wordt toe gepast; daar kan geen mensch goed tegen. Het is daarom altijd bet streven geweest der politieke machten, aan welke door den loop der gebeurtenis sen of ten gevolge van eigen optreden de rol van bemiddelares en vrede stichtster te beurt viel, op redelijke voorwaarden aan te dringen, die de verliezende partij niet te zwaar kon den grieven. Welk een anderen loop zou de geschiedenis genomen hebben, indien dat in 1871 ook gedaan was! Onder dit voorbehoud zal zeker de verbroedering haar weg wel banen. De volken, hoezeer thans onderling verbolgen, zij kunnen elkander een voudig niet missen, eerstens ter wille van het bijzondere, ten tweede om hot gemeenschappelijke. Het eene moet uitgewisseld, het andere gezamenlijk aangekweekt worden; coowel dit als dat is noodig om den vooruitgang niet te moeten stopzetten. Het is wezenlijk niet lang uit te houden in een wereld zooals zij thans is ge desorganiseerd en al roepen de lui die bij den toestand het meeste be trokken zijn elkaar toe: Houd je taai tot het laatste geweer is kapot geschoten en de drager bovendien, winnen zal wie het een uur langer volhoudt dan de tegenstander, ieder voelt toch wel hoe onzinnig dat is en hoezeer aller belang eischt, dat er voor den wederopbouw zooveel moge lijk krachten gespaard blijven. Nu wordt nog bier en daar de jongeling schap van de schoolbanken en uit kantoren en werkplaatsen gebaald om juichend te worden neergesmakt voor den vuurpoel van het Molochbeeld; men zal toch wel tot de ei kenning moeten komen, dat er geen minder geschikt middel bestaat om de toe komst van de menschheid te verzeke ren, in welke wij toch zeggen te ge- looven. Dat geloof is nu tijdelijk in druk geraakt, overgegaan in twijfel, in ont kenning zelfs. Laten wij vóór alles dat trachten vast te houden. Het is, wat men ook mocht willen loochenen, het éénig vertrouwbaar kompas op de levenszee, ook op die waar de reuzengevaarten, die volken heeten, baar koers voortzetten. Raakt het onklaar, vaarwel dan alle hoop op het bereiken der veilige haven. Wij moeten oók niet uit het oog verliezen dat hetgeen thans zich af speelt langs de gevechtsfronten, in de hoofdkwartieren, of in de kabinetten van de leiders der staatkunde, slechts de uitwendige vorm, het stoffelijk en vergankelijke leven der geschiedenis is. Haar onsterfelijk deel ligt dieper verborgen, is niet in vaste lijnen af te teekenen of met grafische voor stellingen af te stippelen. Op de ge noemde plaatsen wordt voorbereid, wat later tot verdere ontwikkeling moet kotnende vraag, of daarvoor niet een meer passend terrein kan gevonden worden, is meer dan ooit aan de orde. Het antwoord op deze vraag is ook het best te vinden op den weg eener verbroedering, die een blijvend karak- tei verkrijgt. Het wereldverkeer zal zich weer ontsluitengelijk het ver breken van de winter boei bij lente's nadering de wateren met vernieuwde krachten stroomen doet, zullen ook de golven van de onderscheiden vruch ten van den vernieuwden arbeid over alle grenzen heenspoelen. En de men- schen zullen mede de zoo lang ver sperde wegen weer binnenijlen, als de tot dusver angstvallig bewaakte slagboomen omhoog gaan. Er zijn sombere voorspellingen gedaan van langdurige tijdperken van economische inzinking onmiddellijk na den oorlog het ligt niet op onzen weg de juistheid van dat pessimisme te controleeren, er wordt zooveel ondersteld in deze dagen van verwarring. Maar indien het waar is, dat wij eerst nog door een crisis heen moeten voor wg den evenwichtstoestand naderen, laten wij baar dan moedig het hoofd bieden door jong en frisch en krachtig te blijven, en met open hart en ge strekte hand hun tegemoet treden, die gelijke behoefte aan herstel hebben als wij en evenzeer geneigd zijn om met de oude veeten af te rekenen, zooals men de herinnering van zich afwerpt aan een benauwden droom, die ons toch leelijk heeft gekweld. Dat alles kan nu reeds worden voor bereid. Het moet worden gepredikt van alle kansels, gepropageerd in alle bladen, besproken in alle gezinnen. De menschen zijn niet bestemd om elkander te vernietigen, de wereld kan niet zijn een pandemonium, de nobele vermogens van den geest zijn baar niet toebedeeld om een wedstrijd te houden in rechtsverkrachting en vernielingswaanzin. De verbroedering móét komen, omdat zij onmisbaar is en onvermijdelijk. Het stcenkolenvraagstuk. Gelijk reeds werd gemeld, zijn de hoeren prof. De Vooys en Fen lener van VlissiDgen, onderscheidenlijk voor zitter en secretaris van het kolenbu- reau, teruggekeerd van hun reis naar Berlijn, zonder in hun zending te zijn geslaagd. De Berlijnsche correspondent van De Tijd seint nog over hun onder handelingen Met de meeste welwillendheid zijn de beide Nederlandsche heeren ont vangen, aan wie spijtig genoeg moest worden medegedeeld, dat de vermin dering in de aflevering, aangekondigd door de Kohlen Ausfuhrstelle, moest worden gehandhaafd. Uit onderzoekingen der Duitsche Historisch romantisch verhaal. Het duurde niet lang of Anselmus was aan de hoeve. Hij groette Ludigman en liet zich het een en ander mededeelen. Weldra was hij bij den drenkeling. Toen hij dezen had onder zocht, riep hij Ludigman en Arlinde en zeide, dat zij gerust te bed konden gaan, want dat bij zou blijven waken. Hij had een potje met zalf voor den dag gehaald en een kruikje. Het kruikje bevatte den Paulinischen drank, een middel, dat in do middel eeuwen goed werd geacht voor allo kwalen, maar voornamelijk geschikt was om een zieke kalm te houden. De monnik had een weinig azijn gevraagd en was met den drenkeling alleen gebleven. Hij had diens bezeerde plekken met zalf bestreken en hem vervolgens azijn doen ruiken, zijn polsen en slapen met koud water bettende. De schipbreukeling leefde, daar was geen twijfel aan, maar tot bewustzijn kwam hij nog steeds niet. Den volgenden morgen was alles reeds lang op do hoeve in beweging en nog had Anselmus den drenkeling niet verlaten. Ludigman en Arlinde waren beiden boven geweest en hadden met den monnik gesproken. Tegen elf uur maakte deze zich gereed weder naar de abdij te vertrekken. Hij ging naar be neden en liet zijn muildier voorkomen. Bij het heengaan drukte hij Ludigman op het hart vooral den jonkman zoo nu en dan azijn te laten ruiken. Hij nam afscheid met de belofte tegen den avond terug te komen. Juist toen hij het hek uitreed, ont moette hij een buitengewoon schoon meisje dat een blik van verwondering op hem wierp. Hij zag haar scherp aan. Hij hoorde nog dat Ludigman haar aansprak als: Tetburga. Toen sloeg Anselmus den weg Daar het duin in. In diepe gedachten ving broeder Anselmus de terugreis aan. Er was veel wat hem ernstig nadenken gebood. Hij had den drenkeling herkend. Reeds bij den eersten blik dien hij op den schipbreukeling had geworpen, had hij een hem bekend gelaat meenen te zien. Toen hij even had nagedacht, was het hem plotseling duidelijk geworden dat hij dat gelaat nog niet lang geleden had gezien in de nabijheid van Trier en wel op korten afstand van de abdij van St. Maximim. En toen hij zoover ge komen was, wist hij dat de drenkeling niemand anders was dan Siegfried, de neef vaD keizer Hendrik II. Hij wist nog meer. Men had hem verteld dat Siegfried de zoon was van Luitgard, de oudste dochter van den graaf van Luxemburg. Keizer Hendrik II was met een jongero dochter van dien graaf gehuwd. Men had Anselmus ook medegedeeld dat Siegfrieds oudere broeder Diederik ergens in Friesland een machtige graaf was, maar dat Siegfried met dien broeder in onmin leefde en genoodzaakt was geweest het graafschap te ruimen. Langzaam reed broeder Anselmus voort, eerst door de duinen, toen langs het strand, zoo nu en dan het oog gevestigd op de torens van de abdij die hom als wegwijzers dienden. Hij vervolgde zijn gedachtenloop. Ergens in Friesland was Diederik een machtige graaf. Hij wist nu dat dit „ergens in Fries land" Kennemerland was en dat hij, sedert hij in de abdij van Egmond zijn intrek had genomen, zich op het grondgebied be vond van dien graaf, die beschermheer der abdij was en wiens voorouders in de abdij begraven lagen. Jaren geleden was broeder Anselmus eens in deze streken geweest. Hij was toen nog een zeer gewone, onwetende monnik, en had nog den roem niet verworven dien hij thans bezat. In plaats van de fraaie steenen

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1