NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BREDERODE DE EDELSTE.
No. 84.
Woensdag 24 November 1815.
44e jaargang.
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
HERBOUW.
BINNENLAND.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CH OORSTRA AT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonu. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Glroote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Terwijl nog de band des overwel
digers zwaar drukt op het land onzer
zuidelijke broeders, terwijl steden
en dorpen vervuld zijn van de ruïnes,
door des «ijands projectielen geslagen,
woiden leeds, zoowel in België
zelfs als daarbuiten, maar 't meest
binnen eigen grensgebied, plannen
bespioken voor den heibouw. Men
vraagt zich af en overlegt of het wen-
schelijk zal zijn, al bet vernielde te
vernieuwen en bet geschondene te her
stellen in den vroegeren trant, dan
wel of getracht moet worden iets
nieuws op te richten, vooral daar.
waar van bet oude weinig of niets
meer bruikbaar zal blijken,gezocht
naar de toepassing van moderne denk
beelden aangaande stedenbouw en
dorpsaanleg.
Dat piëteit voor de vooral in de
bezette landen zoo hoogst merkwaar
dige gedenkteekenen der oude bouw
kunst deze liefst tot vroegeren vorm
zal doen terugkeeren, is begrijpelijk.
Het is altijd de vloek van den oorlog
geweest, dat hij de schoonste ge
wrochten der menschelijke werkzaam
heid, de onvergankelijk schijnende
letters in het gedenkboek der bescha
ving, als bouwvallen achter zich ge
laten heeft, overal waar bij zijn woeste
heerschappij voerde; gelijk gezegd
werd, dat het gras dorde onder den
hoefslag van de paarden der Hunnen
en op de plek, waar het gegroeid was
ten eeuwigen dage niet meer ontspruit,
is ook troostelooze verlatenheid ge
komen over de tempelgebouwen der
grijze oudheid en van het verre Oosten,
waar in het verleden de menigte ter
aanbidding samenstroomde, omdat te
dier plaatse de religieuse gedachte de
volle kracht van uitdrukking had ge
vonden. De wereldgeschiedenis is ge
schreven in de puinhopen, niet door
den tijd alleen neergeworpen, en wie
haar kennen wil, moet lezen wat hun
schrift nog kan ontsluieren. In de
sterk bevolkte landen van West-Europa
het zal nu wel niet zoo gaan wat niet
hersteld kan worden, zal moeien ver
dwijnen, met blijven liggen als schrik
wekkende herinneringen aan een ver
leden vari kiankzinnige verdelgings-
woede.
Iels anders zal het zijn met wonin
gen en werkplaatsen, met gebouwen
voor den openbaren dienst, met al
hetgeen het gewone tooneel der maat
schappelijke wei kzaamheid vormt. Op
deze zijn de vernieuwingsplannen ge
richt, waaromtrent reeds uitvoerige
mededeelingen in geschrift gedaan
zijn. Groole rampen als aardbeving,
bi and en oorlog oefenen een drang
uit in vooruitstrevende richting, als
tenminste de overblijvenden hun geest
kracht hebben behouden, er bun weer
standsvermogen niet bij hebben in
geschoten.
Noem dat niet voorbarig. Zeg niet,
dat men eerst maar eens moet af
wachten, wie meester zal blijven in
de geteisterde landen, om aan hem de
zorg over te laten voor den weder
opbouw dat men nog in de verste
verte niet kan bepalen, of wel de
middelen te vinden zullen zijn om aan
eenig plan zelfs maar een begin van
uilvoering te geven. Van een stand
punt uit gezien, waar de nevelen der
hedendaagscbe ellende alle vergezicht
bedekken, kan deze redeneering den
bodem der werkelijkheid tot steun
hebbenmaar er zijn uitkijktorens,
die boven de omwolking uitsteken. Er
is een geloof, dat de bergen beklimt
en van bun top den blik laat gaan
over wijd uitgestrekte vlakten; dat
zelfde geloof zal diezelfde bergen ver
zetten, als de volle kracht moet wor
den aangewend om een ideaal te be
naderen. En wat dan dwaasheid heet,
ontijdige plannenmakerij eu onprac-
tisch vooruitloopen op de dingen, die
nog in een onbestemd verschiet liggen,
is inderdaad bet realiteitsbegrip in zijn
volle ontplooiing.
Meikwaatdig ook, en een blijk van
de zedelijke kracht van het heden-
daagsch menschengeslacht is, dat men
deze dingen overweegt onder het nog
gestadig en met onverminderde felheid
loeien van den storm. Dezen tot zwij
gen te brengen, daartoe zijn wij riiet
in staat. Wij vertrouwen slechts.dat
hij eenmaal zal hebben uitgeraasd, al
weet niemand nog wanneer. Maar dan
willen, dan zullen wij ook klaar staan.
Het voor wederopbouw geschikte zal
worden gebracht in beteren toestand
dan te voren, en ofschoon het econo
misch kunnen verminderd zal zijn,
willen wij door een juistere aanwending
van betgeen ons over is gebleven,
betere resultaten verkrijgen. De ver
nieuwing door het eind van dezen
oorlog ingeluid, zal wel diepgaand
moeten zijn, omdat zijn vernieling alle
schrikbeelden uit den vroegeren tijd
te boven ging, eD bij bet snelle tempo
der hedendaagscbe evolutie zullen wij
ons zelfs den tijd niet gunnen om naar
achteren te zien.
Daar zijn er, die spreken van een
halve, van een heele eeuw, als noodig
gerekend om weer te komen op het
peil van beschaving, van waar de
plotselinge gebeurtenissen van den
laatstvoorgaanden nazomer ons hebben
neergestort. Met zekerheid is daarvan
niets te zeggen, en eyenzoo is het
onbekend, van welke «beschavings
producten" van meer dan twijfelach
tige waai de wij ons zullen ontdoen om
alle krachten te kunnen aanwenden
voor de herkrijging en vermeerdering
van het wezenlijk waardevolle. Doch
gelijk de Israëlitische tempelbouwers
na den terugkeer van de ballingschap
aan Babylon's stroomen zullen wij
arbeiden, met opgewektheid en met
moed.
Is de vootbereiding tot dat werk
reeds nu, is een als het ware klaar
staan met gereedschap en materialen
voor den herbouw, zoodra het terreiu
vrij komt, zeer wenscbelijk op stoffelijk
gebied, onmisbaar is het zeker daar,
waar wij met anderen dingen te doen
bebben dan wat voor directe waar
neming zich leent. Er zijn en er wor
den nog dagelijks verwoestingen aan
gericht, van welke gevreesd wordt,
dat herstel niet mogelijk is. Zullen
de zoo wreed losgerukte baoden der
volken ooit weer worden aangeknoopt,
zal de felle stroom van haat, die
thans langs ben heen kookt en bor
relt, ooit weer worden gekeerd? Zal
het internationalisme, dat zoo mooi
aan 't opgroeien was, en nu als een
geknapte plant tegen den grond ligt,
weer opgericht, zal het samenko
men van vertegenwoordigers der onder
scheiden natiën voor een gemeenschap
pelijk doel, dat zoo aardig aan den
gang was, hervat en verder aange
kweekt worden?
Dat nu toorn en haat woedend op
laaien, wij zien en hooren het, al
begrijpen wij niet geheel waarom.
Maar de meeste in het schriklijk pleit
betrokken menschen begrijpen het
evenmin, al herhalen zij met luider
stem de kroten van wraak, en al voelen
zij aan den lijve, dat het geenszins
ijdele uitroepen zijn. De oude leus van
vijaoden in, vrienden na den strijd zal
haar beteekenis nog niet geheel heb
ben verloren voor de eenvoudigen, die
niet willen inzien, dat het recht geen
voldoende grondslag voor een rustige
samenleving zou zijn. Moge de oorlog
deze opvatting tot een bouwval heb
ben gemaakt, zeer stellig zullen wij
haar in de eerste plaats weer op
bouwen.
Hoe, dat is voornamelijk de taak
der architecten, de leiders der open
bare meening en der publieke hande
lingen. Maar dat die herbouw snel
moet geschieden, laten wij ons daar
van overtuigd houden, en tot de alge-
meene aanvaarding dier overtuiging
het onze bijdragen. Laat Nederland
de teekenzaal zijn, waar bestek en
plannen voor den herbouw worden
gei eed gemaakt.
Het tarwe- en tarwemeel-inonopolie.
Nabespreking met leden der Tweede
Kamer van de verschillende politieke
groepen, is door de Nederl. Vereeniging
van Handelaren in Buitenlandsch
Meel, een adres gericht aan de Tweede
Kamer, waarin een omlijnd voorstel
wordt gedaan tot wijziging van den
aanvoer van tarwe en tarwemeel.
Eveneens is door den heer Gerhard
Polak een adres aan de Tweede Kamer
gericht, waarin uiteengezet wordt dat:
'1. De inkoopeu zijn gedaan tot prij
zen vèr boven de markt, waarvoor de
schatkist onnoodige bedragen oderde;
2. het bedrijf is zoodanig gevoerd,
dat aan de schatkist vele millioenen
guldens met bestaande onkosten in
rekening zijn gebracht;
3. de bedoeling der Regeering, ]om
door het monopolie regelmatige aan
voeren te verzekeren, is van December
1914 tot April 1915 verijdeld tei wille
van particuliere belangen;
4. de meelprijzen zijn belast met
minstens 15Vi pCt. onnoodige onkosten
ten bate van eenige particulieren
5. de goed-broodregeling is dus
danig, dat ten hoogste 8/13 den eters
ten goede komt;
6. de baten der regeling, bedoelende
lagere tarwe- en meelprijzen, zijn niet
het Nederlandsche volk, doch enkele
bevoorrechten ten goede gekomen.
Deze stellingen worden in een adres
en een negental bijlagen, bevattende
diverse statistieken en becijferingen,
nader uiteengezet.
Historisch romantisch verhaal.
17)
„Ja, Zwcder van Poelgeest, een page van mijn broeder Diederik
is hier geweest en heeft mij toegesproken. Ook heb ik mijn
broeder gezien, maar op een afstand, hij reed hier beneden langs."
„En hoe kwam het dat die page u aansprak?" vroeg Tetburga.
„Hij heeft u toch niet herkend?"
„Neen," antwoordde Sieco en hij vertelde haar hoe het geval
zich had toegedragen tevens zijn bevreemding uitdrukkende over
dit bezoek van den graaf aan broeder Anselmus.
Tetburga kon ook niet raden wat de reden van dit bezoek
kon zijn.
„En wat dacht gij wel, toen gij uw broeder zaagt?" vroeg zij
verder. „Waart gij nog hoos op hem of voeldet gij dat gij ver
heugd zoudt zijn als gij weder verzoend met hem waart, in zijn
omgeving levende en lief en leed met hem deelende. Gij hieldt
toch immers vroeger veel van hem?"
„Oh ja, wij waren nog al op elkaar gesteld toen wij jong
waren. Onze scheiding is meer de opwelling van een oogenblik
geweest dan het gevolg van diepgewortelde afkecrigheid."
„Zoudt gij weder met uw broeder verzoend willen zijn vroeg
zij verder.
„Wel," antwoordde Sicco, „ik heb gedurende mijn ziekte daar
over dikwijls gedacht. Het gaat echter gemakkelijker kwaad te
worden dan weer goed. Wie moet de minste zijn? En al zou ik
weder goed willen worden, zou Diederik het verlangen? Doe ik
den eersten stap dan is het alsof ik zwervensmoede geen raad
meer weet en om vergeving smeek. Doet hij den eersten stap
dan zou het den schijn hebben of hij mij noodig had, hij de
machtige graaf. Toen ik in Duitsehland en Vlaanderen rondzwierf,
hoorde ik aan verschillende hoven dikwijls over hem spreken.
Men deed alsof men voor mij partij trok tegenover mijn broeder,
maar ik bemerkte zeer goed dat het geen genegenheid voor mij
was maar wel afgunst op Diederik. Men weet dat hij kloek is,
men vreest zijn eerzucht, zijn groote bekwaamheid welke hem
een rol doen spelen veel gewichtiger dan die van tal van graven
die over veel grooter gebied dan hij den schepter zwaaien. Ja,
belangrijker dan van menig hertog. Als men dus kwaad van hem
sprak, bemerkte ik dat die vijandschap niet alleen zijn persoon
maar het geheele stamhuis der Hollandsche graven gold en dan,
gij weet, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik werd dan
ten slotte boos en begon hem te verdedigen. In Duitsehland aan
het hof van onzen oom keizer Hendrik ging het nogalden eenen
dag liepen zij hoog met Diederik weg, den anderen zeiden zij
niets dan kwaad van hem. Maar in Vlaanderen was het heel iets
anders. De graaf van Vlaanderen ziet in Diederik bepaald zijn
doodsvijand. Ons graafschap en Vlaanderen worden slechts van
elkander gescheiden door de Zeeuwsche eilanden en zoowel Vlaan
deren als Holland wenschen die eilanden te bezitten en beide
meenen er recht op te hebben.
Sedert de Duitsche keizer die eilanden aan mijn vader Arnoud
heeft geschonken, een schenking welke Vlaanderen nooit erkend
heeft, broeit er een onweder. Vroeg of laat zal het losbarsten.
Er zal, vrees ik, nog veel bloed vloeien eer het is uitgemaakt of
die eilanden bij Vlaanderen of bij Holland zullen behooren.
Maarmisschien begrijpt gij niet veel van deze twisten
tusschen graven, wel?"
„Oh, ik begrijp het zeer goed," antwoordde Tetburga snel.
„Mijn vader spreekt er dikwijls genoeg over. De eenvoudigste
landman hier weet wel dat er groote wrijving bestaat tusschen
Holland en Vlaanderen. Maar ik vroeg u of gij weder met uw
broeder verzoend zoudt willen zijn?"