NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad jjP
voor ie Provincie Utrecht. |m
FEUILLETON.
BREDERODE DE EDELSTE.
No. 4
Woensdag 12 Januari 1916.
45e jaargang
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
TROOST.
DE OORLOG.
Aangezien, ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, C1IOOKSTRAAT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69.
ADVERIENTIEN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Niet alleen van brood leve de
menscb, want dat kan hij niet. En
het is deze onmogelijkheid, die hem
verheft boven het dier, dat, hoe hoog
ook georganiseerd, slechts stoffelijke
behoeften te bevredigen heeft.
De onze reiken verder en zijn van
anderen aard dan hetgeen wij met
andere schepselen dan soortgenooten
gemeen hebben. Al dat tmmaterieele,
waarop wij door verhevener aanleg,
door geestelijke eigenschappen zijn
aangewezen, vormt in zijn groei het
eigetdijke leven, tegenover hetwelk het
lagere zich bevindt in een verhouding
van ondergeschiktheid, als van den
dienaar tot den meester.
Daar zijn er wel, die dat niet zoo
opvatten, en de betrekkingen omkee
ten, voor wie in de eerste plaats
de voldoening aan min of meer ver
fijnde, dan toch nog altijd dierlijke
begeerten geldt Het zou dwaasheid
zijn, op die neiging met minachting
neer te zien. De verzorging van het
lichaam, zijn opbouw, zijn onderhoud
stellen een doel aan onzen arbeid,
zonder welken ook van de geestelijke
krachten de ontwikkeling achterwege
zou blijven. Maar toch zijn zij middelen,
en niet meer dan dat, orn te bereiken,
wat er hoog boven uitsteekt. Door
aan gene alle aandacht te geven zonder
ons te bekommeren om de voeding
van het geestesleven, vei breken wij de
harmonie van ons bestaan evengoed
als dat weieens gedaan is en nog
gedaan wordt door wie van alle be
langstelling m de eischen der stof
zich afwenden.
Wij kunnen ons niet losrukken van
de behoefte aan liefde, aan vriendschap,
aan deelneming. Ons geestelijk be
staan is gebouwd op de fundeering
der gemeenschappelijkheid. Er is geen
vreugd, waaraan anderen niet mee
doen, en geen druk. waarvan geen
verlichting wordt gebracht door hun
meedragen. Al kan de werkelijke
zwaarte van den last niet minder
worden gemaakt, het medegevoel
vermeerdert het draagvermogen, en
menigeen, die op het punt stond er
onder te bezwijken, ontving weer
nieuwe kracht uit het woord en den
handdruk der deelneming.
Hel wederzijdsche, het onderlinge,
het gemeenschappelijke is het cement,
dat individuen door veischil van be
langen uiteengedreven, tot een mensch-
heid samenhoudt: het beginsel der
mutualiteit doordringt geheel het
maatschappelijk en bezielt het per
soonlijk leven. Het openbaart zich op
de eenvoudigste wijze door de natuur
lijke neiging om hulp te bieden, waar
zij in onze naaste omgeving noodig is,
te steunen als wij bemerken, dat zij
niet gemist kan worden, troost te
brengen waar zij goed kan doen. En
een van onze schijnbare zwakheden,
maar in werkelijkheid een bron van
kracht is, dat wij aan troost behoefte
hebben.
Dat klinkt misschien eenigszins
wonderspreukig. Immers, het wordt
aangezien als een bewijs van geest
kracht, als wij het leed dat ons treft,
op eigen schouders weten te dragen,
er niemand mee zoeken te belasten
door klachten, die medegevoel uit
lokken, en wij, in weerwil van hetgeen
ons te torscben wordt gegeven, met
opgeheven hoofde door de wereld
gaan. Elk brenge zijn eigen pak verder
en bezware er geen ander mee.
Volkomen juist. Maar terwijl wij
pogen, dat zoo goed als mogelijk is
te doen, zien wij den bropder en de
zuster met ons opgaan, die ook heel
wat mee te voeren hebben. Het komt
ons zelfs voor, dat hun last voorden
onzen niet onderdoet, dien welhcbt
overtreft,en dat hun draagkracht daar
mee niet evenredig is. En dan wil een
blik van deernis een woord van be
moediging weieens van ons uitgaan,
dat hem versteikt, die het voorwerp
or van is, en van wie zóó meeleeft
de eigen pijn verzacht.
Ontzaglijk veel leed i» er in de
wereld van onze dagen, en de behoefte
aan hulp en ook aan troost is over
weldigend groot. Der menschen ver
blinding heeft vreeselijke toestanden
in het aanzijn geroepen, en bun beste
krachten moeten aan het werk, om
verzachting te brengen in het leed.
Er wordt gesproken van heilzame ge
volgen van den oorlog te verwachten,
wanneer de vrede eenmaal tot stand
zal zijn gekomen. Zij zullen dan moeten
bestaan in de opvoering van bet soli-
dariteitsbesef tot hooger peil, in een
verruiming van h t begrip der onder
linge verplichtingen, waardoor herstel
van hetgeen vernield is, wederver-
befïing van wat is vertreden, mogelijk
wordt. Het vooruitzicht dier mogelijk
heid is wellicht de eenige troostende
gedachte, die te midden der algemeene
beroering tot ons komt.
Laten wij maar zorgen, dat zij ons
niet ontgaat, laten wij haar verwezen
lijking voorbereiden.
De gunstige teekenen ontbreken
niet. Het is als stijgt er uit den maal
stroom van woede, van welken niemand
kan zeggen op wat andere wijze dan
door uitputting hij tot stilstand kan
worden gebracht, een fontein op van
bulpverzorging en van troostverschaf-
fing. Als eens een overzicht kon worden
verkregen van al bet werk, dat in de
onderscheiden kringen van alle landen,
ooilogvoerende en neutrale, verricht
wordt om op eenigerlei wijze een tegen
wicht te geven aan de moordtuigen-
vervaardiging, of in oorlogsweeën ver
zachting te brengen, de zekerheid
van een eindelijke zegepraal van het
menscbelijk gevoel in nabije toekomst
zou als een adem van vertroosting
over ons komen, en ons met meer
geduld doen uitzien naar de nog altijd
onzichtbare schemeringen van bet
morgenlicht, dat van dezen akelig
duisteren nacht de schaduwen moet
doen verdwijnen.
Het leven van alle dagen is een
aaneenschakeling van leedoorzaken,
brengt een opvolging van verliezen,
die niet te herstellen zijn, door hulp
evenmin als door troost, en in welke
wij te berusten hebben zonder op de
vraag van het waarom* een tot vrede
stemmend antwoord te mogen ver
wachten. Die vrede moet van elders
tot ons komen.
Toch hebben wij de vriendelijke ge
woonte om, wanneer binnen onzen
kring het nooit van de lucht zijnde
onweer ergens inslaat, de mededeeling
van het onheil met een betuiging van
deelneming te beantwoorden. Wel is
die in vele gevallen uitgevloeid tot
een zinledige formule of nog minder
dan dat, en kan zij dus weinig bij
dragen tot de vertroosting, voor welke
zij in haar oorsprong was bestemd,
toch kunnen wij dien vorm, hoe on
volmaakt ook, wegens zijn waarde-
vollen inhoud, in eere houden,
mits wij ons niet daarbij bepalen, en
niet vergeten, dat er een groote af
stand is tusschen de gemoedsbeweging
van wie ter voldoening aan een maat-
schappelijken beleefdbetdseiscb «zijn
kaartje stuurt", en van den vriend,
die naar den beproefde heenijlt om
met de uitdrukking van echte deel
neming hem te doen gevoelen, dat
hij niet de éénige is, wien de smart
wordt aangedaan.
Er kunnen omstandigheden zich
voor doen, waarin het geestelijk weer
standsvermogen eigenlijk de eenige
trooster is. Dal een geloovig vet trou
wen in Hoogere Leiding het hechtste
bolwerk is tegen den overval van een
inzinking, die de waarde van het leven
doet verloren gaan, wie, die het
éénmaal mocht ondervinden, zal het
ooit weer in twijfel kunnen trekken?
Daarnaast, veel beter nog in nauw
verband hiermede, is de troost van
den arbeid, van de zorg voor blijvende
belangen, in het algemeen van de
voortzetting der Igoede levensuitingen,
zooals deze zich openbaarden vóór
het ingrijpen van bet leed daarin
stoornis bracht. De troost, als een
licht uitstralend van de vervulling der
levenstaak, is meer dan hetgeen ge
woonlijk als een afleiding wordt be
schouwd, ofschoon ook dat geenszins
is te minachten, dewijl het zeker niet
bevorderlijk is aan de geestelijke ge
zondheid, de gedachten steeds en uit
sluitend gericht te houden op dat
ééne, dat schrijnende, dat niet naar
den achtergrond schijnt te kunnen
wijken; die troost is inderdaad een
herstel van het verbroken geestelijk
evenwicht, de vulling van een kloof,
het opnieuw bevolken eener verlaten
woonstede. Maar wanneer zich bij dat
alles voegt de hoog te waardeeren
ervaring dat onze vrienden in hun
hart ook voor ons eenige ruimte open
hebben, dan wordt werkelijk de ge
slagen wond niet weinig verzacht.
Vrienden, in het jaar, gedurende
hetwelk heden voor het eerst te dezer
plaatse een woord van opwekking
wordt gesproken, zullen velen onzer
troost noodig hebben. Moge bun die
dan van heeler harte worden toege
bracht, in ruime mate toevloeien.
Gedeserteerd en weer gevangen
genomen.
Talrijk zijn hier te lande de deser
teurs uit bet Duitscbe leger, die, de
gruwelen van den oorlog moede, in
Nederland een toevlucht komen zoeken.
Tot dusverre was ons land voor hen
Historisch romantisch verhaal.
30)
Als u echter door een dezer monniken u de maat laat nemen,
kan er onmiddellijk iemand naar Leithen gezonden worden die
daar door een kleedermaker die gewend is voor ridders te werken
een gewaad voor u kan doen gereedmaken. De abt neemt
gaarne voorloopig alle kosten voor zijn rekening."
Wonobold knikte. „Ja, heer Sicco," zei hij, „zooals broeder
Anselmus het u daar voorstelt, kan het gemakkelijk geschieden.
En wat uwe bruid betreft, zij is in staat schitterend voor den
dag te komen. Zooals u reeds opgemerkt zult hebben, is zij rijk
gekleed. De zusters te Bennebroek hebben baar een prachtig
uitzet medegegeven toen zij bet klooster verliet, natuurlijk voor
rekening van Ludigman. Tetburga behoeft wat de kleedij betreft
voor de jonkvrouwen van de aanzienlijkste geslachten niet onder
te doen.
Ik waarschuw dus Bernulf, broeder Anselmus gaat Ludigman
opzoeken. De kleeding voor u wordt te Leithen gereed gemaakt
en zoodra die gereed is, kan de dag vastgesteld worden waarop
het huwelijk zal plaats hebben."
Sicco dankte voor "Wonobolds bereidwilligheid hem in alles te
helpen. Daar de drie het dus eens waren, begreep Sicco die
zich eenigszins vermoeid gevoelde, dat bij nu wel afscheid van
den abt kon nemen en hij twijfelde niet of broeder Anselmus
zou hem weldra volgen. Sicco gaf dus te kennen dat hij de
terugreis zou aannemen. Wonobold keurde dat goed en gaf de
verzekering dat Sicco hem te Limmen bij de huwelijksvoltrek
king zou ontmoeten. Ook broeder Anselmus beloofde dit. Deze
had tevens op zich genomen te zorgen dat Bernulf, Ludigman
en Sicco het juiste uur en den dag van het huwelijk zouden
weten zoodat er geen verhindering kon komen doordat een der
partijen verkeerd ingelicht was.
Toen alles besproken was, nam Sicco afscheid van den abt en
besteeg weder het muildier. Een kleine jongen op een ezel zou
hem begeleiden, ten einde het muildier weder naar de abdij
terug te brengen. Nadat nog eens duidelijk bepaald was dat
Sicco de aankomst van de kleedingstukken die te Leithen voor
hem gemaakt zoudon worden, zou afwachten en dat hij tegelijker
tijd het juiste uur zou vernemen waarop Bernulf het bruidspaar
kon verwachten, groette Sicco broeder Anselmus, die hem tot
de poort uitgeleide deed en reed weg.
IIET HUWELIJK.
En de dagen welke toen voor Tetburga aanbraken, waren
de gelukkigste die zij ooit had beleefd. Er heersehte een
eigenaardige geheimzinnigheid in het huis. Anselmus kwam en
sprak met Ludigman, Arlinde stond hier of daar te fluisteren
met Sicco en AnselmusArlinde en Ludigman spraken daarna
weder met Sicco. Tetburga begreep er niets van, maar dat zag
zij wel, het was een gelukkige geheimzinnigheid, een geheim
zinnigheid die niemand scheen te drukken, integendeel zij braeht
een vroolijken glans in de oogen en een blijden trek om den mond.
Er gebeurden allerlei vreemde dingen. De paarden, en Ludig
man had zooals toen ter tijd veel voorkwam een groot aantal
paarden, werden dagelijks met bijzondere zorg geroskamd, de
tuigen en hoofdstellen opgeknapt; zoo nu en dan werd het een
of ander groot pak steelsgewijze in huis gedragen.
Vreemd; er kwam een oom uit Sexbierum en hij bleef, er
kwamen ook een oom en moei van Winkelmade en zij bleven
ook. De eerste kwam misschien toevallig, de beide laatsten waren
klaarblijkelijk door haar vader genood.