■IEUWE
Nieuws- m Advertentieblad ytr
oor ie Provincie Utrecht. |H|
No. 16.
FEUILLETON.
Woensdag 23 Februari 1916.
45e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
V
DE OORLOG
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
i Du ii w Vv .kis i 'iüllN
II hi.ClllCU O O HST HAAT 14.
'.ir
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Lngezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 47. Telephoonn. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Tal van voorschriften zijn algemeen
bekend, niemand betwisi er de juist
heid van, en toc h worden zij gebrekkig
in acht genomen. Daartoe behoort hel
oud-vaderlandscheBezint eer gij
begint.
Inderdaad zit er iets in van een
raseigenschap, den bewoners van ons
rustig kustland toegeschreven. Van
waaghalzerij beschuldigt men ons wei
nig en tegen de begeerte ons op één-
nachtsijs te begeven, hebben wij maar
zelden te kampen. Zoo werd tenminste
steeds beweerd, en dan kan 't wel
waar zijn.
En als men dan nog ons, ons tradi
tioneel sekuren, niet zonder eenigen
grond ten laste legt, dat wij iu bezin
ning vaak tekort schieten, hoe moet
het dan wel zijn met de heetgebakeide
lieden van hel Zuiden, die aan de
temperatuur van hun land meer tempe
rament te danken of te wijten hebben,
dienaar hun aard sneller denken dan
wij, doch daardoor meer gevaar loopen
van onjuist te denken? Wrj spreken
hier van den gewonen man en dito
vrouw, niet van de helden en bel
dinnen der gedachte, die zoowel Noord
als Zuid oplevert, en om wier waarde
te bepalen, de gebruikelijke maat
gansch ontoereikend is.
Bezint eer gij begint. Wanneer men
het met genoeg of misschien in het
geheel niet gedaan heeft, rlan dit
veeltijds een gevolg van gebrek aan
kennis. Wie een weg inslaat met een
ander doel nog dan uitspanning of
lichaamsbeweging dient te weten,
waar die uitloopt, Is het besef ge
komen, of is hij navraag gebleken dat
hij met de goede is, dan kan nog her
stel gezocht worden in de toepassing
van een ander spreekwoord, waarin
iets van keeren en dwalen voorkomt,
maar daar gaat tijd mee heen, die
verloren is, werkkracht, die vergeefs
werd aangewend, en, wat erger is, daar
verflauwt de moed, die niet altijd be
stand is tegen teleurstellingen, ook
wanneer men die zichzelf op den hals
beeft gehaald.
Deze kunnen niet uitblijven, wanneer
men »maar doet«, lukraak. Een door
gaand gebrek aan bezinning, meestal
onbezonnenheid geheeten, wordt be
schouwd als een karaktertrek van de
jeugd, gevolg van te weinig ervaring.
Die laatste kunnen wij niet naar
welgevallen vermeerderenbij dat
kapitaal hangt de toeneming af van
omstandigheden buiten onzen wil.
Toch niet geheel; wanneer twee het
zelfde ondervinden, beeft bet niet op
belden gelijke en blijvende uitwerking.
Er zijn menschen, die er op gesteld
zijn het bewijs te leveren, dat zij geen
ezels zijneen voor de hand liegend
middel is, zich meer dan eenmaal aan
dezelfde steenen te stooten, of die
als meikevers aanvliegen op al wat hen
aanlokt Hoe vaak het: Wat ben ik
begonnen? zich bij hen opdringt als
een vraag, waarop slechts een dwaas
het antwoord kan verwachten, ot als
een verzuchting even vluchtig van uit
werking als haar klank, de leering
blijft uit, de deugdelijke kennis, die
zij zou kunnen verschaffen van men
schen en van toestanden, wordt niet
opgestoken. Dit is niet de fout van
het jonge volk alleenook onder reeds
grijzende baren komt niet altijd de
gedachte, die aan de daad behoort
vooraf te gaan, rot algeheele rijpheid.
Wij leven in een tijd, waarvan wèl
gezegd kan worden Ik geloof, dat er
wat aan de hand is. Hoe de afloop
der groote gebeurtenis ook zijn zal.
er zullen ongetwijfeld veranderingen
uit voortspruiten in do richting van
ons denken en in den gang van ons
streven. Er is, door de plotselinge
omverwerping van veel, dat wij be
schouwen als onwrikbaar gevestigd,
een algemeene overtuiging ontstaan,
dat tot herstel van de ruïnen ook in
bet geestelijk leven en tot bet aan
brengen van een nieuwbouw, die ons
wal meer zal beveiligen dan wij tot
dusver geweest zijn, er stevige grond
slagen wellicht van geheel andere
materialen moeten gelegd worden.
Ongetwijfeld zullen de volken, die
min of meer gehavend van de kamp
plaatsen terugkomen, zich meer con-
solideeren, meer op eigen middelpunt
zich samentrekken, meer in eigen
kracht hun behoud gaan zoeken. Hoe
dat zal moeten geschieden, is nog
geheel onzeker en hangt weer veel
af van den toestand, waarin iedere
natie dan verkeeren zal. Op ethisch
gebied zal een teruggaan naar de
tor onzaliger uur votlaten zedelijk-
heidsbeginselen het uitgangspunt moe
ten worden van een hervorming, die
meer ruimte maakt voor den groei
van bet vredesbeginselop het terrein
der economie zal waarschijnlijk weg
neming van een bron van twisten
gezocht worden in het losser maken
van de banden der onderlinge afhan
kelijkheid. We zullen, gedurende een
langen tijd wellicht ons moeien gaan
beijveren om in eigen onder houd door
eigen middelen te voorzien. Daartoe
is in de eerste plaats noodig een
krachtige opleving van den onder
nemingsgeest. Men zal meer en veler
lei moeten aanpakken, en spoediger
dan tot dusver moeten durven.
Dat geschiede echter maar niet zoo
in het wilde heen. Niet alles past aan
allen, en voor tal van dingen blijven
de natiën, ook de groote en machtige,
op elkander aangewezen. Er is, bij de
voorbereiding van bet nieuwe tijdperk,
dat ons niet mag overvallen, dat, als
het komt, ons gereed moet vinden,
veel bezinning noodig, veel overleg
ook om samenwerking te krijgen. De
tegenwoordige behoefte aan veel wat
het buitenland ons verschafte en ons
nu onthoudt, doet de gedachte ont
staan, of wij voortaan daar niet zelf
in kunnen voorzien is oorzaak, dat
zij, die vertrouwen hebben in de toe
komst van ons vaderland, gaan over
wegen, hoever we het in een of ander
opzicht met de ons ten dienste staande
middelen kunnen brengen. Als dat
wordt nagegaan, met ernst en zaak
kennis, dan zal ook hier de bezinning
aan het beginnen de weg ontsluiten,
en de gevaren, verbonden aan het'
inslaan van nieuwe wegen, niet zoo
groot doen zijn, dat er de toekomst
onzer welvaart door wordt bedreigd.
In den boezem van bet volk zelf
moet, ter versterking van innerlijke
kracht, de aansluiting steeds nauwer
worden. De begeerte naar een vreed
zame ontwikkeling openbaie zich niet
enkel naar buiten; eerst iri eigen huis
een rustig wonen, daarna met de
buren goede verstandhouding gezocht.
Dan kunnen we, ook zonder dezen
meer te moeien dan onvermijdelijk is
wat tot stand brengen.
Maar dan ook dit nog: Wie een
oorzaak van twist naar voren brengt,
wete wèl wat hij doet. Een vuurtje
is dikwijls gemakkelijk aan te stoken
een kind kan met een lucifer een
heibrand doen ontstaao, tot welks
blussching een heele compagnie sol
daten vereischt wordt. Bezint eor gij
begint, mogen zij wel denken en zich
zelf toeioepen, die met sappels van
twistc rondloopen, om ze bij geschikte
gelegenheid op een of ander tapijt te
doen rollen. Zoo'n ding gaat niet zel
den verder dan de bedoeling was.
Er is, moet men weten, nog een
andere soort van bezinning, een,
waarvan wij het geregeld gebruik niet
zouden willen aanbevelen. Het is de
altijd te laat komende, eenigszins uit
den band geraakte zuster van de andere,
die zich vertoont ter plaatse waar
verzuimd is, aan deze de haar toe
komende taak op te dragen.
»Toen hij eindelijk tot bezinning
kwam, ontdekte hij plotseling Ja,
wèt bij ontdekte, zal niet van den
aangenaamsten aard geweest zijn.
Menschen, die er maar op los leven,
loopen bet meeste gevaar van lee-
lijk vast te raken, en niet zelden is
geen latere verbetering van inzicht
in staat om het uitzicht weer te ver
helderen.
Dat te voorkomen vereischt aan
houdende waakzaamheid. Gebrek aan
bezinning heeft menig veelbelovend
menscheuleven verloien doen gaan;
te lange bezinning heeft vaak de
gelegenheid om tot een kloeke daad
te besluiten, onherroepelijk doen weg
vliegen, te late bezinning is een
oorzaak van iretirnis zoodei altijd tot
herstel te kunnen leiden Een bet-I
eeiivoumg stukje burger ijke moiaal,
waar geen plnlosopbie bij te pas komt
en die volstiekt niet lijdende is aan
het euvel van te zware diepzinnigheid,
kan hier den weg wijzen; wij moeten
meer en meer onze hersenen gebruiken,
ze bij al wat wij bij de han l hebben,
flink aan het werk zetten.
Niemand kan in de toekomst zien
en het kaaitenhuis van me si Lelijke
overleggingen valt vaak. mei één zwak
ken stoot ineen. Maar wèl krijgen
wij steeds gelegenheid om vast te
stellen, welke gevolgen onze daden
hebben voor onszelf en voor onze
naasten, en hoe groot haar invloed
is op ons levensgeluk. De bezinning,
langs dien weg opgedaan, zal onze
lieve en trouwe leidsvrouw blijven.
De economische toestand.
Een onzer correspondenten aan de
Oostgrens schrijft ons:
Dezer dagen hadden we een langdurig
gesprek meteen gemoedelijken, mede-
Naar het Duitscli van Estella Schönberg.
4
Op vriendelijken toon zeide zijn moeder nu: „Maar
wie weet dan, of Anna Strecker, Hermans bescher
meling, in eenige betrekking tot dien man staat?
Misschien is het niets dan toeval, dat beiden den
zelfden naam dragen."
„Zoover ik weet, woont hier geen andere familie
van dien naam," antwoordde Oscar, „maar natuurlijk
behoeven wij daarom het jonge meisje niet te ver
achten."
„Maar zijt ge dan heelemaal niet nieuwsgierig
naar de andere helft van mijn avontuur?" vroeg
Herman, „ge weet nog niet alles."
„Dat is waar," riep Oscar, „laat eens hooren,
wie de tweede schoone was, die de andere helft van
het liefdewerk op zich nam?"
„Deze naam is geen raadsel," zei Herman lachend,
„maar een vriendelijke zekerheid. Denkt eens aan,
het was Virginie Manstedt, die door het noodlot
dadelijk op mijn weg werd gevoerd en uit wier mond
ik het eerste welkomstwoord hoorde.
„Nu, Herman," riep Oscar onmiddellijk, „dan vrees
ik, dat zij niet veel indruk op je heeft gemaakt, als
je nog kunt twijfelen, of die ontmoeting geluk of
ongeluk beteekent. Vindt je Virginie anders, dan je
haar gedacht had?"
„Als ik somtijds aan haar dacht," zei Herman
eenigszins nadenkend, „dan zag ik haar als klein,
wild meisje voor mij, zooals wij vroeger met haar
speelden. Toen ik later hier terugkeerde, was zij op
kostschool, zoodat ik haar in dien tijd niet heb
weergezien. Het verwondert mij bijna, dat wij elkaar
herkend hebben!"
„Ja, ja, kinderen worden menschenzei zijn moe
der, die blijkbaar het gesprek wenschte af te breken.
Oscar daarentegen, scheen van andere meening te
zijn, want eenigszins opgewonden klonk zijn vraag:
„Niet waar. Virginie is schoon?"
Herman keek hem aan. „Ik geloof, dat ik moet
zeggen: ja, ofschoon ik, eerlijk gezegd, het tot op
dit oogenblik niet geweten heb."
„Hoe koel!" lachte de jonge man. „Een dieperen
indruk kon zij niet op je maken?"
„Dat is iets anders," antwoordde Herman met een
soort van verdediging. „Maar de tijd ontbrak me,
daarover verder na te denken; ook wist ik, dat ik
haar zou weerzien."
„Ja, weerzien zul je Virginie zeker," viel mevrouw
Walburg hem in de rede, „want de beleefdheid
vordert, dat je den ouden overste, haar vader, een
bezoek brengt, daar je als kind zooveel in zijn huis
kwaamt. De betrekking tusschen ons is ook steeds
levendig gebleven."
„Inderdaad, zij zei mij ook, dat zij Oscar meer
malen ontmoet."