BINNENLAND.
stoffelijke welvaart te verhoogen« ter
zijde te staan en de autoriteiten te
wijzen op de bijzondere aanspraken,
die zij op de bulp der maatschappij
hebben.
In Juni zal een soort competitie
uitgeschreven worden, waarbij pi ijzen
tot 500 francs uitgeloofd worden,
voor gezinnen met minstens zeven
kinderen, die het grootste aantal
zonen aan bet front hebben. Dit
is echter slechts een der bescheidene
middelen om te trachten, een groot
nationaal vraagstuk op te lossen,
maar men verwacht er tenminste
zooveel resultaat van als van het
zelfopofferend aanbod van den Duit-
schen Keizer, om peet te worden van
den achtsten, negenden enz. zoon uit
elk gezin van zijne onderdanen.
In het brandende Verdun.
Dr. Froisland, de Parijsche corres
pondent van het te Christiania ver
schijnende blad «Aftenposta heefteen
bezoek gebracht aan Verdun. De «Man
chester Guardian« geeft eene vertaling
van zijn relaas van dat bezoek, waaraan
wij het volgende ontleenen:
«Wij staan nu in eene vesting op
den top van een der heuvels om
Verdun en zien neer op de brandende
stad. Onder ons ligt bet Maasdal,
overgoten met heerlijk zonlicht en voor
de eerste maal in dit jaar gevoelt men
de zachte warmte van de lente in de
lucht hier en daar ziet men reeds
het eerste groen uitbotten in de groote
vlakten, die neerglooien naar de oevers
van de gezwollen Maas, wier groene
wateren een daar in het dal wegge
slingerd smaragden halssnoer gelijken.
Groote rookwolken onderbreken, over
een lengte van ongeveer twee kilo
meter, het halssnoer, waar Verdun
aan beide zijden der rivier in brand
staat. Er waait door het dal een zacht
briesje, dat de rook langzaam naar
het noorden drijft.
Naast ons vertelt ons een officier,
terwijl wij dekking zoeken achter de
steenen muren der vesting, dat er de
laatste twee of drie weken drie- of
vierhonderd bommen per dag op de
stad gevallen zijn, maar dat er eerst
sedert een paar dagen brandbommen
bij zijn. Waarschijnlijk hebben de
Duitscbers, omdat zij zagen dat zij de
stad nooit zullen nemen, besloten,
haar zoo mogelijk, te vernielen.
Generaal X, die ons geleidde, voerde
ons door de stad en hare omstreken.
Wij bezochten ook een stelling van
afweerkanonnen tegen luchtvaartuigen.
Vijf minuten voor wij daar gekomen
waren, bad de batterij door haar vuur
een Fokker naar de vijandelijke linies
teruggedreven. «Het was de vierde
die van ochtend geprobeerd heeft over
onze linie te vliegen," zei de bevel
voerende officier, een jongmensch van
even in de twintig.
«Hoeveel projectielen heeft uw
batterij al afgevuurd vroeg de gene
raal
«Environ cinq mille, mon general",
antwoordde het jonge mensch.
Hat was een betrekkelijk nieuwe
stelling.
Toen wij den generaal volgden op
weg naar de auto's waarmede wij
gekomen waren, gevoelden wij plotse
ling dat de lucht boven ons in trilling
was geraakt. De meesten van het ge
zelschap kenden dat vreemde geluid
al. Een projectiel was onderweg. Het
ontplofte en een hagel van bommen
viel niet ver van ons weg in de stad.
Het waren brandbommen en wij zagen
de vuurstrepen, die ze op hun baan
volgden.
Een van die bommen viel op de
veranda, van een alleenstaande kleine
villa. Een groote vlam sloeg op en
rukte de veranda van het gebouwtje
af, stak vervolgens twee zwart-roode
armen uit, die het villatjo in de lucht
leken te tillen te midden van een
wolkje kronkelende, schuimachtige
rook. Toen de inmiddels uit het dal
opgestoken wind de rook wegjoeg,
was er nog slechts de plaats te zien,
waar het huisje had gestaan.
Wij brachten het volgende half uur
in een ondergrondscbe schuilplaats
door, waar wij wachtten totdat de
woede van het bombardement zou
bekoeld zijn.
Toen wij de stad weer binnen
kwamen, stond die op zes plaatsen
in brand.
Is Verdun vernield? Ja en neen.
Verschillende wijken der stad zijn
nog ongerept. De burgerbevolking is
natuurlijk reeds lang geleden vertrok
ken. Gedurende ons geheele bezoek
hebben wij slechts één enkelen een
zamen burger gezien, die verlof had
gekregen om eenige kostbare boeken
die bij achtergelaten had, te halen.
«Le civil de Verdun», noemden de
soldaten hem.
Toen wij hem zagen, liep hij door
de straten van de stad met wat boeken
onder den arm. Toen ik drie maanden
geleden de stad had bezocht, had ik
reeds kennis met hem gemaakt, zoodat
ik hem nu aansprak. Hij Vas uiterst
kalm, als iedereen daar in de stad.
«Mijn buis is vernield,» zeide hij,
«maar wat doet dat er toe, als den
Barbaren do weg maar versperd
wordt
Het treurigste schouwspel boden de
in de stad achtergelaten dieren
vermagerd en meteen uitdrukking van
verwarring in hun wezen. Een troep
dieren snelde ons woest voorbij, als
waren zij plotseling krankzinnig ge
worden. Een paar waren door de
vallende steenen gewond geworden.
Wij verzochten de soldaten ze. dood
te schieten. Zij hadden er reeds velen
gedood, zooals een officier ons vertelde.
Een nieuwe oorlogsuitvinding.
«De Romeinsche correspondent van
de «Daily News» zegt: «Ondanks
hunne herhaalde aanvallen tegen de
Italiaansche posities, die regelmatig
met hevige verliezen worden afgeslagen
zijn de Oostenrijkers er niet in ge
slaagd, een geregeld offensief te onder
nemen.
Dit is grootendeels te danken aan
de belangrijke verbeteringen, die de
italiaansche militaire luclitdienst heeft
ondergaan en aan de bewonderens
waardige organisatie van den verdedi-
gingsdienst tegen luchtaanvallen.
De Italianen beschikken thans over
eene bewonderenswaardige uitvinding,
waardoor bet vuur der afweerkanonnen
bijna onfeilbaar wordt, zoodat de
Oostenrijkers hunne vliegmachines bij
na niet meer voor luchtaanvallen of
verkenningsvluchten durven gebruiken.
In veertien dagen hebben zij door
deze kanonnen tien machines verloren.
Welke beteekenis heeft de Nijver-
heidstentoonstelling 1916 voor de
Nederlandsche industrie?
In den emotievollen tijd waarin wij
leven zijn de gevoelens voor onze
nationaleit meer dan eens aangewak
kerd in woord, geschrift en daad. Wij
Hollanders zijn thans meer dan ooit
tevoren gaan voelen, dat we als klein
volk groot kunnen zijn, niet alleen
door ons defensievermogen, doch
als vredelievende natie door
onze nijverheid, handel en industrie.
We doelen dus thans niet op onze
weermachten die gereed staan om,
zoo noodig, met wapengeweld onze
belangen van neutralen staat in de
rjj der oorlogvoerende natiën te ver
dedigen, maar op onze nationale wel
vaart, onze vooruitgang, welke afhangt
van den bloei van ons industrieel- en
handelsleven.
Wat grijpt dieper in ons maat
schappelijk leven dan onze handelen
industrie, waardoor ons land een plaats
heeft gekregen, welke ontzag afdwingt.
Deze plaats wenschen wij niet alleen
te behouden, maar te versterken.
Want er zal een tijd komen, dat
de ontketende rouw en ellende bren
gende oorlog van dezen tijd, zich zal
omzetten in een anderen strijd, die
de Nederlandsche welvaart wel eens
in het nauw kan brengen. Op deze
mogelijkheid bebooren wij gewapend
te zijn.
De Maatschappij van Nijverheid
heeft door de organisatie van haar
winkelweek in deze koopstad onge
twijfeld bij het publiek meer waar
deering opgewekt voor onze binnen-
lindscbe nijverheid, het Hollandsche
initiatief. Honderden fabrikaten van
Nederlandschen bodem hebben dagen
lang gedemonstreerd in een festijn
van kleuren in magazijnen en winkels.
Welnu, wij zullen trachten met
deze Nijverbeidstentoonstelling die
thans in haar eerste levensdagen ver
toeft steeds meer handelaren en
fabrikanten in den lande te overtuigen,
dat het niet alleen hun belang is,
maar een algemeen Nederlandscb han
delsbelang, hun fabrikaat, hetzij in
origineel, hetzij in teekening of foto
te exposeeren, daarmede tegelijk ge
vende een frissche uiting van Hollandsch
industrieel leven.
Deze tentoonstelling moet voor de
toekomst zoo gewichtig voor de
Nederlandsche welvaart worden
een blijvende expositie van alles wat
in ons land wordt gefabriceerd, ook
van datgene wat thans biertoe ge
dwongen door den Europeeschen oor
log dank zij het vernuft en den
ondernemingsgeest kan gemaakt
worden zonder behulp van grondstof
fen uit het buitenland betrokken, zoo
dat eenmaal ook de buitenlandsche
importeurs in de zalen van gebouw
«De Voreeniging» alles zullen vinden
wat Nederland vermag te leveren.
De wereldkrijg heeft in Nederland
het initiatief in alle takken van nij
verheid doen ontwaken, 't Lijkt alsof
de Hollandsche industrie zich zelf
heeft ontdekt, na langen tijd geteerd
te hebben op datgene wat anderen
in het buitenland uitdachten.
#'t Is anders geworden Onze Neder
landsche industrie zoekt in dezen tijd
zoo onafhankelijk mogelijk te worden.
Dagelijks worden er proeven genomen
om procédés te scheppen, oieuwe
bewijzen te geven van eigen vinding.
Dit alles moet niet opgeborgen
worden in pakhuizen en monster
kamers waar het publiek niet vrij kan
komen.
Wat de Hollandsche nijverheid op
levert mag niet langer voor eigen
landgenooten verstopt blijven, die
daardoor denken dat alleen het bui
tenland kan leveren wat zij behoeven.
Laten daarom bandelaren en ïndu-
striëelen het volle licht laten schijnen
op de Hollandsche waren niet alleen,
maar op alles wat zij, ook al is het
met behulp van het buitenland aan
de markt kunnen brengen. Dit alles
moet geloond worden aan deskundigen
en leeken, zoodat er een ruimere op
vatting komt te heerschen over het
geen in Nederland te krijgen is.
Vandaar deze Nijverheidstentoon
stelling 1916, waarmede naar we
hopen de belangen der Nederland
sche fabrikanten, handelaren en pro
ducenten, de belangen van het geheele
volk zullen gediend zijn.
De bloei voor onzen handel en nij
verheid moet bevorderd worden voor
de komende tijden van vrede, waarin
ons vaderland de waardige plaats, tot
dusver ingenomen, niet mag verliezen.
Elk fabrikant moet daartoe mede
werken, vooral zij, die tot dusver niet
in de gelegenheid waren, zich waardig
te doen vertegenwoordigen in onze
stad.
Met deze Nijverheidstentoonstelling
zijn deze bezwaren opgeheven. Zij, die
exposeeren in gebouw «De Vereeni-
ginga verschalden zich daar niet alleen
mede een brieven- en telegramadres
voor onze stad, maar een filiaal, zonder
opoflering van groote geldelijke offers,
een pied-a-terre, waarheen zij hun
reizigers kunnen zenden om den af
nemers datgene te toonen, wat zij
fabriceeren of leveren.
Zoo heeft Rotterdam thans een
tentoonstelling, waaruit een perma-
mente zal geboren worden. Zij is in
haar eerste levensdagen
Maar hier bruist jong bloed, bier
tintelt frisch leven, hier is een jong
lichaam, dat spoedig zijn vollen wasdom
bereikt zal hebben en ongetwijfeld
nuttig zal werken op ons induslrieel-
en bandelsleven.
Zet de klok vooruit.
Men weet, dat de Regeering een
wetsvoorstel zal indienen om voorde
zomermaanden alle klokken een uur
vooruit te zetten.
Het gansche maatschappelijk leven
zal daardoor, in vergelijking met den
werkelijken tijd, een uur vervroegd
worden. We zullen een uur vroeger
opstaan dan we tot nog toe gewoon
zijn, een uur vroeger dan tevoren aan
den arbeid tijgen, een uur vroeger
ook ons ter ruste begeven. Doch
daar de zon in den zomertijd eenige
uren vroeger opkomt dan tot nog toe
het dagelijksche leven begint, zullen
we ook een uur langer van het zonne
licht genieten, zullen we daai naast,
omdat we een uur vroeger ten bedde
tijgen een uur minder van kunstlicht
gebruik maken
Het eerste is een hygiënisch, het
tweede levert een matei leel voordeel
op en beide acht het «Vaderland» van
zooveel belang, dat het van ganscher
harte hoopt, dat Regeering en Ver
tegenwoordiging de zaak alsspoedstuk
zullen behandelen en vóór 1 Mei de
algemeene order zal zijn uitgevaardigd
alle klokken vóór dien datum een uur
vooruit te zetten.
Het oude spreekwoord «de morgen
stond beeft goud in den mond» is
nog steeds een waarheid. Zonlicht is
uit een oogpunt van gezondheid te
verkiezen boven kunstlicht. Het
menschdom, ten minste dat der zoo
genaamde beschaafde landen, beeft
dit steeds meer en meer uit het oog
verloren. Wij zijn geleidelijk steeds
later gaan leven, het middagmaal dat
oorspronkelijk op liet middaguur werd
genoten, is verplaatst naar den tijd,
waarop weleer het avondmaal werd
gebruikt en wie soupeeit, doet dat op
een uur, waarop onze voorvaderen
reeds op één oor lagen. Er zijn zelfs
menschen, die beweren eerst goed op
dieef te komen als de zon onder isl
Stel het geval, dat er met die klok-
verzetterij zooveel haast kan gemaakt
worden dat zij kan geschieden in den
nacht van 30 April op '1 Mei en dat
dan in den nacht van 30 September
op 1 October de klok weer teruggezet,
de oude tijd dus weder ingevoerd
wordt, dan bebben we gedurende 155
dagen een uur daglicht meer, dus een
uur kunstlicht minder.
Welke materieele voordeelen zijn
daar aan vei bonden?
De beer G. A. Brender a Brandis
heeftdit nitgerekend in «DeNieuwe Ct."
Hij komt tot de conclusie dat, reke
nend op een prijs van 7'/, per M3.
aan gas zou worden uitgespaard onge
veer f2.065.000.
En nu voege men daarbij de be
sparing op andere kunstlichtbronnen,
in de eerste plaats op electriciteit en
petroleum.
Maar waar minder gas wordt ver
bruikt behoeft ook minder steenkolen
te worden gedestilleerd en de schrijver
raamt deze besparing op 91.800 ton.
Die hoeveelheid steenkolen, op bet
oogenblik een waarde vertegenwoor
digend van ruim f 1.836 000 zou men
voor den aanstaanden winter al vast
alsreservevoorraad voor wellicht moei
lijke tijden kunnen «oppotten."
De „Berkelstroom" in den grond
geschoten.
Reuter seint uit Londen
De «Daily Chronicle» bevat een
lelegram van 24 April, meldende dat
het Hollandsche stoomschip «Berkel
stroom» dien morgen door geschut
vuur van twee Duitsche duikbooten
tot zinken ia gebracht. Het schip werd
's morgens om zes uur aangevallen.
De Duitsche commandanten bevolen
het schip te stoppen, vroegen de
papieren en gaven de bemanning 15
minuten om het schip te verlaten.
De bemanning zette twee kleine boo
ten uit en roeide weg, waarop de
Duitscbers het vuur openden op het
schip, dat vier uur met granaten be
schoten werd. Het schip verdween
om tien uur in de diepte. De beman
ning in de booten werd later opge
pikt door een Engelsch schip eu naar
hier gebracht. De «Berkelstroom»
kwam met stukgoed uit Amsterdam.
(De »Berkelsttoom« van de Holland
sche Stoomboot Maatschappij te Am
sterdam metende 736 ton bruto en
366 ton netto, werd in 1915 gebouwd.
Het schip was 23 April van Amster
dam naar Londen vertrokken.)
Engeland en Nederland.
De berichtgever van het «Handbl."
te Londen deelt de vertaling mede
van een getypte verklaring, welke
hem op bet de partement van buitenl.
zaken aldaar verstrekt werd.
In d«ze verklaring wordt o.a. gezegd,
dat de openbare meening in bet Ver-
eenigd Koninkrijk ten volle de buiten
gewoon moeilijke positie begrijpt waar
in Nederland door dezen oorlog is
geplaatst; dat Engeland zijn best
heeft gedaan den Öuitschen handel
te vernietigen zonder den Neder
landschen te schaden; dat de «kleine
ongemakken" die de Nederlanders van
Engeland te verduren hebben, niet te
vergelijken zijn met de behandeling,
die zij van Duitschland hebben onder
vonden dat de Duitschers uitstrooien,
dat Groot-Brittanniëde Nederlandsche
koloniën begeert en ze zou weg
nemen als bet maar durfde; dat deze
zei Anna. „Ik zat zoo met mijn gedachten alleen."
„Weet je niet, Anna, dat een mensch in 't donker
allerlei wonderlijke invallen heeft, terwijl alles anders
wordt, als men een vroolijk licht ontsteekt Juist,
zooals het mij op 't oogenblik ook gaat," voegde
hij er schertsend aan toe, terwijl zij de lamp aanstak,
„toen ik binnenkwam, dacht ik aan je stem te hooren,
dat ge ziek waart, maar nu zie ik gelukkig, dat je
gelukkig het hoofd nog flink rechtop houdt."
„Ik ben heel wel," zeide ze.
„Nu, zooveel te beter," begon hij weer, „dan
kunnen wij spoedig den dokter voor zijn moeite
danken en hem zeggen, dat wij hem niet meer
noodig hebben."
„Hij zal toch wel niet dikwijls meer terugkomen,"
antwoordde Anna.
„En hij was vandaag nog hier!" zei Karei, „ik
was juist van plan, een bezoek bij je te brengen,
toen ik hem hier zag binnengaan."
„Hoe," zeide ze, „je kent hem, en onlangs zei je
nog, dat je hem nooit hadt gezien?"
„Eergisteren zag ik hem voor 't eerst.
Philip vertelde mij, wie de heer was, die wij in
een slede tegenkwamen, ofschoon hij ons nauwelijks
scheen te bemerken, daar hij druk in gesprek was
met een jonge dame naast hem."
„Juffrouw Manstedt!" riep zij uit.
„O, weet je het?" vroeg hij, „ja, men zegt dat
zij vrienden waren vanaf hun kinderjaren."
„Zij zullen wel meer voor elkaar zijn dan dat,"
zeide zij bedaard.
„Hoe weet je dat?" vroeg hij in spanning, „heeft
die dame of de dokter daar dan ooit een woord
van verteld?"
Zij lachte even.
„Wel, Karei, hoe zouden zij mij nu een dergelijke
mededeeling doen? Maar men voelt somtijds iets,
zonder het precies te kunnen verklarenen ik weet
zeker, dat dokter Gerstein en juffrouw Manstedt bij
elkaar behooren."
De kleine klerk keek Anna strak aan.
Na een oogenblik stond hij op, nam de beide
handen van 't meisje, drukte ze vast en sprak
„Anna, wij beiden behooren ook bij elkaar; niet
zooals die twee voorname lieden, maar toch als
twee goede kameraden."
Zij knikte en drukte hem de hand.
Zij spraken nu nog over allerlei dingen, alleen
over den dokter en de jonge dame werd geen woord
meer gesproken.
Toen hij wilde heengaan, reikte zij hem de boeken,
welke hij haar had gegeven.
„Neem ze maar weer mee, Karei," zei ze op zachten
toon, „ik zal ze niet meer lezen."
„Hoe?" sprak hij, „interesseert het je niet meer,
in dat eene boek te lezen, wat de menschen van
oudsher gedacht en gedaan hebben, en hoe het
eene altijd plaats moet maken voor het andere?
en in het tweede, hoe
Wordt vervolgd).