NIEUWE Nieuws- ei Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 40. Woensdag 17 Mei 1016. 45e jaargang. De Firma A. LEWENSTEIN VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. DIENEN. DE OORLOG. WI&lSMf¥Iïia. Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Yoor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CIIO OR STRAAT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele .Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Rureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69. ADVER1 ENTIËN; Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De opmerking is gemaakt, dat, in dien de ontzaglijke geldsommen, de talrijke milliarden, die de oorlog sinds zijn aanvang den strijdenden en boven dien den neutralen volken heeft ge kost, en, de hemel weet hoeveel nog kosten zal, want het eind ligt nog ver buiten de gezichtslijn, hadden kunnen zijn bestemd en deels reeds aangewend tot verbetering van mis standen, tot verzachting van lijden, tot wegneming van armoede, tot ver spreiding van beschaving, de maat schappij binnen weinige jaren een ge heel ander karakter zou bezitten dan zij nu vertoont. Wij gelooven niet, dat deze be wering veel tegenspraak zal ontmoeten. Toch stemt zij, in baar eenvoud, tot nadenken. Waarom, als het zoo is. heeft men het niet gedaan, en doet men het nog niet? Wij weten zoo goed te zeggen, in welke richting het menschengeluk moet gezocht en zeker zal gevonden worden, dat bet verbazing moet wek ken r.iet allen gezamenlijk dien kant uit te zien gaan. Wel is er tegen in gebracht, dat niet alles met geld is te bewerken of te vooi komen de dood blijft regelmatig zijn offers vragen op alle leeftijden; rampen in bet groot en ongevallen op kleinere schaal zullen bij voortduring wonden slaan, terwijl het ook ondenkbaar is binnen afzien- bareo tijd de booze hartstochten zoo danig gekalmeerd te zullen zien, dat noodlottige uitbarstingen nergens meer voorkomen. Toch hebben profeten van alle tijden voorstellingen geschapen van een ge luksstaat, gebouwd op een gezamenlijk streven naar gemeenschappelijk welzijn. Vele duizenden hebben die beelden in zich opgenomen als de voorspie geling van het beloofde land, als de blijde boodschap eener bereikbare toe komst; hoe zou men dan niet alle krachten samengebracht hebben, om in blijde verwachting, reeds gelukkig door den voorsmaak, op te gaan naar dat nieuwe Jeruzalem? Wat zou 't, in dat licht gezien, een gering offer zijn, afstand te doen van alle overtollig bezit, om op eenmaal al de ellende uit te bannen, die de arme mensch- heid teistert, die tallooze menschen- kinderen tot vei twijfeling brengt! Maar het wordt niet gedaan. Aan het waardevolle woidt niet de voor keur gegeven boven het minderwaar dige. Het gaat er mede als met de uitbeelding van een hemelsche geluk zaligheid zonder einde na een kort stondig doorworstelen van dit »aard- sche tranendalu. Er zijn tijden geweest, waarin hel als doemwaardige ketteiij werd aangemerkt, ook maar eenigen twijfel te koesteren aan de realiteit var. een aldus gedacht hiernamaals. Welnu, moest dan niet de stellige ver wachting van een zoo onmetelijk geluk niet de aardsche geneugten volkomen doen versmaden, moesten vooral de geroepenen om dat geloof op te bouwen en aan te kweeken, niet vol komen onverschillig gestaan hebben tegenover stoffelijke genietingenWij weten te goed, dat het niet zoo was. Dezulken zijn er geweest, maar zeld zaam en vonden weinig navolging. Onze tijd is rijk aan denkbeel den. De waarde van dien rijkdom mag niet laag geschat wordenzij zijn het materiaal voor den zedelijken opbouw. Alleen ontbreekt hst maar ai te zeer aan bouwmeesters van zoo erkende grootheid, dat hun de leiding kan worden opgedragen om dat alles te rangschikken, toe te bereiden, voor plaatsing en bestemming pasklaar te maken. Maar als in een bepaalde richting wordt gewezen, dan heet bet al heel spoedig Er is geen geld. 't Is er ook niet, dat wil zeggen, men weet geen middel om bet voor dat doel los te krijgen, want eigenlijk is het er wel. Het moest wel te voorschijn komen bij de voorbereiding tot den oorlog, en plotseling in groote. dichte golven toestroomen, toen de oorlog losbrak. Natuurlijk; de machtbebbenden wis ten wel tot de zwaarste oilers te dwingen, wijl het om nationaal zelf behoud te doen was: en al mocht hier of daar de meening voor den dag komen, dat bevrediging van heersch- zuchttge neigingen en bedekking van diplomatibke kortzichtigheid sterker bij de ramp betrokken waren dan de onafwijsbare verplichting van volks- verweer, men moest dat beweren maar voor zich houden en verder zonder morren alle gevraagde offers aanvaar den. Doch als datzelfde eens gevergd was voor de bestrijding van al hetgeen voortdurend vijandig zich keert tegen het volkswelzijn, en het in even ruime cnate was opgebracht welke reus achtige uitkomsten zouden er mede vet kregen zijn! Verbeeldt u eens, bier een milliard voor de beschikbaarstel ling van menscbwaardige woningen, ginds een voor de stichting van zie kenhuizen en verplegingsoorden, elders een voor verheffing van het volkspeil door meer en beter onderwijs, en dan daar, waar het noodig is, voor openbare werken, die de productivi teit verhoogen en het scheppen van nieuwe rijkdommen mogelijk maken, die natuurrampen voorkomen en het natuurschoon, zoo onmisbaar voor aesthetiscbo verheffing des volks, te beschermen en te vethoogen. Voor dat alles was geen geld, ook niet vóór de alles-overweldigende roover, die oorlog heet, zijn grijp klauwen had geslagen in hetgeen er wèl was. Dat is te zeggen, voor al die goede dingen werd wel iets be schikbaar gesteld, laten wij niet ondankbaar zijn, ook omdat persoon lijk gemis van ofiorvaardigheid niet zoo geheel vreemd is gebleven aan het te weinig, maar toch, de groote vooruitgang is nog een ding van de toekomst. De maatschappelijke beweging is een uitwisseling van diensten. Als men er van gaat maken het gewoel van een markt, waar ieder voor hetgeen hij komt brengen zooveel mogelijk in betaling poogt terug te ontvangen, dan gaat zij in de verkeerde rich ting. Onze tijd is gelukkig niet arm aan voorbeelden, dat het anders wordt opgevat. Hulde aan de vele bonder den en duizenden, die zoowel in den drang van het oorlogsgeweld, als in de verdrukkingen van het gewone leven toonen, dat de wapenleus van den prins van Wales: i>Ik dien*, hun meer dan dat, een levensregel is ge worden. Zij bieden zich aan zonder voorbehoud, zij geven met mildheid, zonder iets terug te eischen. Van hen moet de overvloed komen, die de wereld zal verzadigen. Het meerdere, dat de waarlijk dienenden aanbrengen, moet worden, zoowel in letterlijken als in figuurlijken zin, »bet geld«, dal er wèl zijn zal als het noodig is, het kapitaal, dat moet worden bijeen gebracht ook terwijl wij nog bezig zullen zijn, jarenlang, om de met afgrondwijdte gapende gaten ledichten, die de oorlogsrazernij geslagen heeft. Die duizend dienaren, echte volgelin gen van deu Meester, Die ook verklaarde en toonde, niet te zijn gekomen om gediend te worden, moeten aan groeien tot vele millioenen, wien het geopenbaard is geworden, langs wel ken weg en door welke middelen de bevrediging van eigen geluksbeboefte is te vinden. Wij spreken bij voorkeur tot ons gelijken, tot ben, die wel eens den druk voelen van bun geringen invloed en macht. Ook hun dienen vooral geeft een vasten kern aan de moge lijkheid van de verwezenlijking der gedachte, die zich ver weert tegen den erfvijand der menschheid, tegen de zelfzucht, die geen dienst verleent zon der deugdelijk contract van minstens dubbele teruggave. Gij en wij, laten wij trachten bet anders aan te leggen. Een medewerker van de Tijd, uit Duitschland teruggekeerd, deelde mede Het verlangen naar vrede neemt in wijde kringen toe, niet alleen onder den minderen man, die veel ont bering lijdt, cnaar ook in de frnancieele wereld, die grooteeconomische moeilijk heden na den oorlog vreest. Voor zoover ik bij eenige hooger geplaatsten kon te rade gaan, achtte men een vredesovereenkomst in het westen vrij gemakkelijk te formuleeren: ontrui ming van Noord-Fiankrijk en België in ruil voordeveroverdeDuitsche koloniën. In het oosten zijn iets ernstiger moeilijkheden, daar men in de toe komst wel weer vriendschap met Rus land wil sluiten; in overeenstemming met Ooslenrijk zou de Poolsche kwestie wel op te lossen zijn. Doch de grootste moeilijkheid voor den vrede zit in het zuiden. De Entente wil en kan voor haar eer Servië en Montenegro niet opofferen en de centralen staan vast op hun eisch om overwegenden in vloed op den Balkan. Ook het uitgestrekte Turksche rijk moet onder Duilschen invloed blijven als toekomstig afzet- en exploitatie- gebied voor de Duitsche industrie, die op grooten uitvoer is ingericht en die zich thans een zeer groot afzet gebied zal ontnemen zien. De indruk, dien ik uit eenige vertrouw rlijke ge sprekken kreeg, was, dat de hoofd- Naar liet Duitscli van Estclla Scliiinbcrg. 27 Nog nooit ook hacl zij zoo lang en zoo belang stellend met hem gepraat, totdat zij eindelijk de overtuiging kreeg, dat zij hem vroeger eigenlijk niet goed had gekend en waarschijnlijk op sommige punten door anderen verkeerd was ingelicht. Nu wilde zij ook zekerheid hebben omtrent die eene zaak, zijn verhouding tot Virginie Manstedt. Zonder eenige inleiding vroeg zij hem plotseling. „Zeg eens, Herman, hoe sta je met dat meisje je weet wel, wie ik meen?" „Ik?" vroeg hij lachend, „lieve tante, ik weet niet, over wie u spreekt!" „Kom!" riep zij ongeduldig, „ik spreek natuurlijk over de dochter van den overste Manstedt! Hoe is je verhouding tot haar?" De aanval kwam zoo onverwacht en ruw, dat hij een oogenblik ontroerde; maar de bedoeling der vraag begreep hij niet. „Mijn verhouding?" vroeg hij, zijn tante ontsteld aanziende. „Ja," antwoordde de oude freule, „als je het niet weet, moet ik het je wel zeggen, dat men van alle kanten spreekt over een verhouding, ja van een verloving tusschen jou en de jonge dame Hermans gezicht werd doodsbleek, maar kalm antwoordde hij „Een dergelijk gerucht is niets dan een verzinsel van die menschen „Dat dacht ik wel!" riepzij half triumfantelijkuit. „Ik kon ook zoo'n dwaasheid niet van je gelooven, Herman." „Dwaasheid!" stiet hij bijna heftig uit, maar hij bedwong zich. „Laten wij dit gesprek afbreken," zei hij en ging tot een ander onderwerp over. De oude dame had niet het minste vermoeden omtrent de gedachten van haar neef. Zij was zeer tevreden over hem. En toen Herman na een poosje haar verliet, nam zij zoo vriendelijk afscheid van hem als nog nooit te voren. Was zij buitengewoon welwillend tegenover haar neef geweest, Philip Strecker, die haar dienzelfden dag kwam bezoeken, was in dat opzicht minder gelukkig. Reeds zijn binnentreden stoorde haar in overpein zingen en toen zij vernam, dat hij kwam, om haar het omgewerkte, voltooide testament te brengen, zei zij op verdietigen toon: „Maar wat hebt ge toch voor haast, mijnheer Strecker? Zegt u misschien iemand, dat ik morgen sterf Het is onbescheiden van u, mij zoo te haasten, mij geen tijd tot bezinnen te laten Zoo was Philip nog nooit door haar ontvangen. „O, ik begrijp het al!" zei hij half binnensmonds, „mijnheer de dokter is geweest!" „Ja, mijnheer Strecker, mijn neef, dokter van Ger-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1916 | | pagina 1