NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. B No. 6. Zaterdag 7 Februari 1920. 49e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. OVERWINNEN. INGEZONDEN. FEUILLETON. Honderd pond sterling. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1. Franco per post door het geheele Rijk 1.15. Afionderlpke Nnmmers 5 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Vrijdag. Tijdelijk slechts Zaterdags. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 00. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.90; iedere reg9l meer 15 Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsrnimte. Hoe beter wij het leven leeren kennen, des te- moeielijker wordt het. Telkens denken wij den zwaar- sten tijd nu wel achter den rug te hebben, maar even dikwijls ontmoeten we nieuwe bezwaren en verzoekingen, van wier bestaan, althans van wier kracht we vroe ger nauwelijks denkbeeld hadden. De jeugd acht den schooltijd den zwaarsten. De jongelingschap echter ver wacht kalmte en kracht van de mannelijke jaren. Maar nauwelijks zijn deze bereikt of 't blijkt ons dat de tijd van rust en kalm ge nieten niet dan bij uitzondering, niet dan voor korte en niet eens de beste poozen ons deel is, dat integendeel de strijd voortdurend klimt. Het is eigenlijk altijd dezelfde strijd. Een plicht, welke ook, roept ons, maar wij zien er tegen op het zinnelijke geeft onverholen zijn tegenzin te kennen en de menschen ontbreken nooit, die ons helpen willen om ons plichtbesef te onder drukken. Een stem, weliswaar, roept ons van binnen toe. Wordt door het kwade niet overwonnen, maar ai te dikwijls echter willen wij niet luisteren naar die stem; wij geven ons over aan de booze machten, die zooveel ons beloofden, doch in plaats van het voorge- tooverde geluk te verkrijgen, voelen we ons slechts te meer onvoldaan. Een ander maal, zoo beloven wij onszelf, zullen wij sterker zijn. Toch is het alsof wij al vooruit dat voornemen wantrouwen. Want wij trachten den strijd te ontwij ken. Helaas! Dit is ook reeds een halve nederlaag: lafheid slechts erkent reeds vooruit 's vijands overmacht. Wat zal het baten of men zich al terugtrekt in zijn ves ting: duurt het nog een oogenhlik eer de vijand ook haar binnen dringt, men is dan gevangen in eigen sterkte, maar niettemin ge- vangeu en in des vijands macht. Neen, wij mogen den strijd niet ontwijken, den aanval niet afwach ten, met dezen vijand is geen ge wapende vrede denkbaar. Wij moeten öf overwinnen óf wij wor den overwonnen er is geen derde. En 't kwaad overwinnen is het dooden, want het onderwerpt zicli nooit, het blijft nooit binnen de gestalde grenzen. Zoolang het leeft werkt het en waar het werkt, werkt het als vergif. Het moet dus overwonnen wordeu. En wel door het goede, want er is geen ander wapen waarvoor liet kwade wijkt. Geweld kan met geweld gekeerd worden voor een tijd. doch de booze hartstocht blijft er bij onbestreden, het kwaad is niet overwonnen. Door hem op te slui ten kan men een dief onschadelijk maken voor een tijd, doch zoolang de begeerlijkheid blijft, is het kwaad niet overwonnen. Met een hatelijkheid kan men een scherpe tong tot zwijgen brengen voor een oogenhlik, doch dat zwijgen zal slechts een zich spitsen zijn op nog fijner en dieper steekhet kwaad wordt er niet door over wonnen. De ware levensroeping is dus deze: niet alleen niet overwonnen worden door het kwaad, niet zich ver houden van de besmetting der wereld, maar de besmette wereld ingaan, het kwaad ten strijde uit dagen, het onophoudelijk en on vermoeid vervolgen; en dat alles met geen ander wapen dan het goede, dat, ja in de kiem wel bij niemand gemist wordt, maar toch bij allen dikwijls zwak is en teer. Al wat er van traagheid, van men- schenvrees, van zelfzucht in ons is, verzet zich tegen die hooge roeping. En toch wij moeten. Het goddelijk bevel klinkt onverbidde lijk, niet alleen van buiten, maar ook van binnen ons tegen, wij kunnen aan de pijnlijke worsteling niet ontkomen. Velen hebben in wanhoop de pijn van de nederlaag eekozen, omdat zij do pijn, die de over winning hun kosten zou, niet aan durfden. Mogen wij bewaard blij ven voor de bittere zielsstemming, die zelve ook al een nederlaag is in den strijd. Wij mogen onszeiven niet beklagen als slachtoffers van het leven, als gefolterden door de heilige zedenwet. Wij blijven ons steeds bewust, dat, al woont het kwade in ons, het er toch slechts als vreemdeling, als indringer, als vijand een plaats inneemt, die het niet toekomt, dat het niet bij ons thuis, niet tot ons eigenlijk wezen behoort. Wij staan er tegenover en gevoelen dat wij eerst dan vrij, eerst dan onszelf zullen zijn, als die vijand onschadelijk is gemaakt en buiten geworpen is. Naar zelf behoud, neen meer, naar levens-1 winst gaat ons hart uit. Wij moeten ervaren dat liet goede beter is dan het kwade, opdat wij het mogen liefhebben en zege-I nen, en dan ook het zei ven zoeken, grijpen, er ons aan vastklemmen, zoodat wij liet voor goed ons ten eigendom maken. Rotterdam, Febr. 1920. Aan allen, die kinderen liefhebben I Ge hebt ongetwijfeld gelezen van de diepe ellende irrOostenrijk mogelijk hebt ge ook gelezen van den even grooten nood in Hongarije. Ge hebt gelezen en ge hebt gehuiverd. Wie onzer zou niet huiveren bij de gedachte, hoe duizenden kleine wezentjes verkommeren van honger en gebrek, sterven van koude door het ontbreken van kleeding en dekking, levens lang misvormd omdat hun ver zwakte beentjes het lichaam niet meer kunnen dragen terwijl men zelf, hoe ook misschien de omstandigheden mogen nijpen, met hèn vergeleken, in overdaad leeft. Velen van u zullen, ontroerd, hebben gegeven, elk naar zijn vermogen doch ook velen hebben de vreeselijke berichten gelezen, ze hebben gehuiverd, doch de dagelrjksche zorgen namen hun hoofden en harten in beslag en het beeld van de groote ellende verdween onder den last van hun eigen kleinere levensmoeilijkheden. Doch nog is het niet te laat! Maandag 16 Februari vertrekt wederom een Roode-Kruis-trein naar de in nood verkeerende volken van Oostenrijk en Hon garije. Reeds vele wagens staan voor Oostenrijk klaar! doch even groot is de nood in Hongarije, even hunkerend zien de arme Hongaarsche ouders uit, of de trein niet ook wagens voor Boe dapest bevat, met kleertjes voor de in couranten gewikkelde zui gelingen, schoentjes voor de on bedekte voetjes, melk voor de uitgeteerde lichaampjes, de kentjes om de van koude ster venden te warmen, verband middelen voor de hospitalen, waar alles ontbreekt! Draagt ook uw steentje bij helpt ons de Hongaarsche wagens, die onder de hoede van het Roode Kruis vertrekken, te vullen. Verzend nog heden uw post wissel de kleinste gift, al was het maar een kwartje, is welkom. Onderwijzers, als elk van uw leerlingen slechts een paar centen bijdraagt, hebben ze reeds het rijke gevoel iets te doen voor de kleine stumperdjes, die zoo bovenmenschelijk lijden. Zendt vandaag liever dan morgenuw gave voor het arme Hongaarsche kind mocht eens te laat komen GEEFT! GEEFT! Giften worden gaarne in ont vangst genomen door Dames SUERMONDT, Westersingel 97, Rotterdam. Kleeren en levens middelen aan het bekende adres Ie Lombardstraat 54a. Het Comité van „Duurzame Vrede", Afdeeling Rotterdam, „Nood Hongarije." 1) Foei, wat een verschrikkelijke avond. Een koudere wind was er zeker nog nooit geweest en met zooveel kracht was de regen nog nooit uit de lucht gevalleu. Zuster Maria haalde haar mantel dichter toe en boog het hoofd voor over, om geen last te hebben van den regen. Zoo nu en dan keek ze op, wanneer ze geluid boorde, in de hoop, dat er een leege taxi zou aankomen, maar telkens was het mis, er scheen maar geen taxi te willen komen. Doch eindelijk kwam er één en Maria maakte een gebaar, om den chauffeur te beduiden, dat hij zou stoppen. Maar de man deed of hij haar niet eens opmerkte en scheen zelfs zijn snelheid te vermeerderen in eeo ommezien was bij half weg over de brug. De klank van naderende wielen drong opnieuw tot haar door en weer keek ze onder haar parapluis van daan, in de hoop, dat er een taxi zou naderen. IJdele hoop! |Het bleek een prachtige particuliere wagen te wezen en de eigenaar zat er met een benijdenswaardige behagelijkbeid in. De wagen sloeg een hoek om en terwijl Maria hem nakeek, viel haar oog plotseling op iets anders. Het was de gestalte van een man. Hij stond vlak voor de steenon balustrade aan bet begin van de brug en niet meer dan een meter of tien van baar af. Maria schrok plotseling heel erg, toen ze den man op de balustrade zag klimmen. Het was duidelijk, wat zijn bedoeling was. Hij was van plan zich in de rivier te werpen. Doch voor hij dien laatsten fatalen sprong kon doen, was Maria op hem toegesneld en bad ze hem bij den arm gepakt. Kom hierl schreeuwde ze. Wat er ook gebeurd moge zijn, die daad kan het nooit rechtvaardigen. Laat me mijn gang gaanriep de man. Laat me mijn gang gaan, zeg ik. Het is de eenige weg Dat kan het niet zijn I riep Maria. Kom naar beneden. Hoor je niet wat ik zeg? Ja, ik hoor het! zei de man. En bot trof Maria met een schrik, dat er iets bekends was in die stem. Maar ik kom niet naar beneden. Laat me begaan. Ik wil er een eind aan ma ken Dat doe ik niet, dan houd ik je vast. Ieder oogenhlik kan er een politie agent voorbij komen. De man aarzelde een oogenhlik. Daarn wierp hij de schouders naar achteren en kwam naar beneden. Hij stond nu naast Maria en ze keek hem scherp in 't gezicht. Wel, John Lessingham zei ze, wat beteekent dit? De man schrok er van, dat hij met zijn naam werd aangesproken. Zoo, kent u mij? zei hij. Mijn God, wanneer ik me niet bedrieg, bent u zuster Maria. Ja, ik ben zuster Maria, zei ze en u bent of waart sergeant John Lessingham, degeen die het Oorlogs- kruis kreeg voor een buitengewoon dappere redding te Passchendaele. Ik ben werkelijk verbaasd over u, werke lijk. U was een van de dappersten in Frankrijk. En hoe kwaamt ge wel tot het voornemen, dat ge straks koester de!? O ginds, antwoordde de man met een bitteren lach, dat was een heel verschil. De officier moest gered worden en ik was slechts de eenige die het kon doen en zoo moest het dan maar gedaan worden. Maar waar ik thans voor sta, is heel iets anders. Op dit oogenhlik waren ze aan den anderen kant van de brug gekomen en daar bevond zich een café, dat nog geopend was. Willen we hier even binnen gaan en een kop thee drinken, dan kuot n me kalm wat vertellen. Gehoorzaam volgde bij haar in het café. Er bleken nog meer menschen te zijn dan Maria verwacht bad, doch ze vonden nog een leeg tafeltje en dra hadden ze elk een kop thee voor zich. Er werd druk gepraat, maar nie mand nam eenige notitie van hen. Nu dan, ;zei Maria, vertel me maar eens ronduit, wat u bezwaart. Vondt u het land, waarvoor u vocht bij uw terugkeer ondankbaar? Was er geen werk voor u bij uw terug keer? Dreigde teleurstelling u te bren gen tot een wanhoopsdaad? Neen. zei de jongeman. Mijn toestand is heelemaal mijn eigen schuld. Het is er wel verre van, dat ik de menschen ondankbaar zou heb ben gevonden, toen ik thuis kwam, het omgekeerde is juist het geval. Iedereen was blij me terug te zien en deed zijn best om het me naar den zin te maken. De oude Bank nam me terug en gaf me zelfs een betere positie. Ik dacht, dat mijn moeder er kwam een krampachtige uitdruk king op zijn gelaat niet zou willen uitscheiden met me te kussen en wat mijn verloofde aangaat. Zijn stem ontviel hem hier en hij zat geruimen tijd zwijgend, met de oogen knippend, om de tranen terug te houden. Neen, zuster, de fout ligt niet bij de wijze, waarop ik bjj mijn thuis komst ontvangen ben. Iedereen is werkelijk goed voor me geweest. Maar de waarheid is, dat ik altijd een beetje gek ben omgesprongen met geld. Toen ik weer terug was onder mijn oude vrienden, heb ik de bloemetjes een beetje buiten gezet en spoedig was ik door bet geld heen, dat ik had ont vangen, toen ik bet leger verliet. Dat was trouwens nog niet zoo erg. Ik had een goede betrekking en verdiende een behoorlijk salaris en ik bad dus tevreden behooren te zijn. /Slot volgtj.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1920 | | pagina 1