NIEUWE 'Hit Nieuws- en Advertentieblad 1Êf voor do Provincie Utrecht. No. 18. Zaterdag 24 April 1920. 49e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Boeken in de Schoonmaak. De lachtwate bij flen „toovenaar". Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1. Franco per post door het geheele Rijk 1.15. Afzonderlijke Nummers 5 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Vrijdag. Tijdelijk slechts Zaterdags. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephooun. 69. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.90; iedere regel meer 15 Cent. öroote letters en vignetten naar plaatsruimte. We zitten midden in de schoon maak Welke tijd kan in ons lieve vaderland halen, wat belangrijk heid betreft, bij dien tijd? Het is een tijd vol verrassingen, soms minder prettige, als blijkt, dat hier of daar de mot leelijk buisgehouden heeft in gordijn of kleedje, of het behang danig ver kleurd is, nu de sfchilderijen eens van haar plaats komen, maar ook van heel aangename verras singen, van teruggevonden dingen, die men reeds lang verloren waande, van nog heel goed te pas komende voorwerpen, die te voren op den rommelzolder terechtge komen waren En dan die verrassing voor alle niet-manneiijke leden van het ge zin, als een kamer geheel schoon is en frischgewasschen gordijnen de vensters sieren, een nieuw kleed of karpet op den vloer ligt, als onze stoel, die altijd nog wel zoo'n beetje meekon, nu, nieuw over trokken, paradeert als een zeilree fregat voor zijn eerste reis. In dien tijd, dien tijd van zwoe gen der vrouwen en mopperen der mannen, komen er in menig huis heel wat zaken voor den dag, die »nu maar eindelijk eens weg moe ten". Onder die voorwerpen noe men wij oude boeken, die eens sieraden van boekenkast of boe kenrekje waren, maar langzamer hand zijn verhuisd naar donkere hoekjes, vergeten plekjes van een logeerkamerkast of de vliering. Elk jaar zijn ze met prijzens- waardigen ijver weer voor den dag gehaald, afgestoft, tegen elkaar geslagen om het stof er binnenuit te krijgen, nog eens teederlijk bewerkt met den stoffer en dan Weer weggezet tot de volgende schoonmaak. Waarom Doen die boeken daar nog eenig nut? Ja, heel vroeger misschien, of als het steeds vacantie was en steeds pijpestelen regende en wij op een onbewoond eiland woonden, ja, dan zou meo ze in eere moeten houden, die kinderverhalen, oude romans, geschiedenisboeken en \vat niet al. Maar in den tegenwoordigen tijd, waarin telkens nieuwe lectuur komt en tijdschriften en week bladen elkaar verdringen, daar stichten zulke oude boeken, die tejjcen jare alleen met de schoon maak in handen komt, geen nut meer. Ze kunnen gerust afgeschreven worden op den inventaris, afge voerd van de sterkte. Het zal ruimte doen winnen en tijd sparen, als men ze weg doet. En dan, als men ze weg doet, dan kunnen ze nut stichten, véél nut zelfs. Als gij, huismoeders, nu deze schoonmaak eens al die oude, af- tandsche papieren kinderen bij elkaar legt en den secretaris van het Algem. Ned. Verhond in Uwe woonplaats waarschuwt, dan zal hij die hoeken allicht gaarne bij U laten halen. Hij zal alles wat hij aldus krijgt bijeenbrengen en zenden aan de Boekenhuis-commissie dezer groote Nederlandsche Vereeniging, die te Rotterdam gevestigd isen waar geen atdeeling van het A. N. V. bestaat, sture men de boeken rechtstreeks naar Rotterdam. (Boe- kenhuis van het A. N. V., v. d. Duijnstraat 6ft). In Rotterdam, waar die zendin gen uit het geheele land samen komen, worden er pakketten van gemaakt en groote kisten mee gevuld, die dan worden gezonden naar alle deelen van de wereld, waar afstammelingen wonen van onzen stam, die het Hollandsch trouw in hun hart bewaren, die dankbaar zijn voor een Hollandsch boek, Hollandsche tijdschriften, platen en kaarten, alles wat maar aan het Moederland doet herinne ren. De zeemanshuizen ontvangen er geregeld van, en menig matroos zit ver, heel ver van zijn vaderland zich nog te vermeien met een boek, dat gij al lang hadt «terzijde ge legd". De Stoombootmaatschappijen vervoeren die zendingen meestal gratis naar alle havens. In de eenzame vlakten, de bergen en bosschen van Amerika ofAfrika, daar wordt zoo'n boek nog weer ter hand genomen als een goede gave van het oude geboorteland; daar doet het nut, daar wordt het nog weer gewaardeerd en is men er dankbaar voor. Doch nu wij U dit gezegd hebben, weet gij ook, dat wij daarvoor niet alleen vragen die heele oudjes, neen, schenk ons ook voor onze stamgenooten in den vreemde, voor de volwassenen en de kin deren van Hollandsche bloede, boeken van den laatsten tijd, tijd schriften, die gijzelf toch zelden of nooit weer inziet, die elk jaar maar weer opnieuw moeten afge stoft, geklopt en weggezet worden. Romans en ook wetenschappelijke werken, atlassen (waarop de stam genoot zijn medeburgers van andere nationaliteit kan aanwijzen, dat Nederland niet ligt in Zwitserland en ook niet bij Berlijn, zooals de domme vreemdelingen wel eens denkt), alles is aan die Bcffiken- Oommissie welkom. Zij schift met zorg hetgeen ze krijgt; reeds jaren is zij hiermede doende en zij heeft veel ervaring verkregen omtrent hetgeen men gaarne ontvangt in verschillende deelen van de wereld. Nieuwe Hollandsche boeken zijn te duur voor de vreemde stam genooten, bij den hoogen stand van ons geld is er geen betalen aan voor hen, en zeker niet voor hen, die niet ruim zitten in hun middelen; juist onder hen vindt men dikwerf groote liefhebbers van lezen. Laat deze oproep niet te ver geefs zijnwij vragen U geen geld, geen levensmiddelen, alleen maar wal gij voor Uw eigen ge mak beter doet om aan anderen te geven. Dat is toch wel het eenvoudigste geschenk, het kost niets en geeft U nog voordeel bovendien. En voor ons zijn die boeken schatten, waarmede wij onze stam genooten in den vreemde gelukkig kunnen maken en ons eigen ook Uw geluk dienen, doordat het lezen van onze taal de banden telkens weer versterkt tusschen de Hollanders in den vreemde, FEUILLETON.* Als zoon van een vroeger notabele van het dorp had Koeberg kalmpjes van zijn vaderlijk erfdeel geleefd. Alle ge'intrigeer en alle eerzucht waren langs hem heengegaan en hij per mitteerde zich geen andere weelde dan den aankoop van boeken, die hij voor zijn wiskundige en scheikundige studiën noodig had. Hij £ing ook met niemand om dan met Koolman, een klerk bij een notaris in de stad, die had aangeboden hem de boeken te bezorgen, die hij noodig had. Hij had hem in zijn vertrouwen genomen, stelde hem met zijn proe ven op de hoogte en maakte hem zelfs deelgenoot van zijn verwach tingen. Daardoor had Koolman in het dorp het opzienbarende nieuws kunnen verspreiden, dat de geleerde of die het veronderstelde te zijn het middel had gevonden om het men- schelijk leven te verlengen. Inderdaad echter had Koeberg zich nooit op een dergelijke ontdekking beroemd. Hij had zich bepaald tot de bekentenis, dat hij de formule voor een langen levensduur zocht en dat hij meende ten langen leste op den goeden weg te zijn. Op zekeren morgen bleven de blin den bij den geleerde gesloten. De buren verbaasden er zich over en de tongen deden hun werk. Waarom verborg de man zich? Met welke hekserij hield hij zich nu weer bezig. In hun verbeelding zagen de dorpe lingen het huiaje reeds als een hel- sche werkplaats, van den kelder tot den zolder vol griezelige toestellen, met wit gestookte ovens, waaruit het goud met stroomen vloeide en waaruit, bij het wegpoken der asch, de toove naar diamanten bij hoopen te voor schijn haalde. Maar toen ook den volgenden morgen de blinden dicht bleven, begonnen enkele dorpelingen zich ongerust te maken. Een oploopje verzamelde zich voor het huis. Eenige jongens verstoutten zich op de deur te kloppen en te roepen: »Hé, Koe berg, waar zit je?« Doch zij kregen geen antwoord. De veldwachter, dien men had laten roepen, gaf bevel het slot open te breken. De boeren gin gen achter hem aan naar binnen. Zij vonden natuurlijk niets van al hetgeen zij zich hadden voorgesteld. Behalve een vertrek, dat als werkkamer was ingericht, waar veel boeken op planken en op de tafel stonden, een distilleer- toestel en eenige kolven, was alles er heel gewoontjes. De veldwachter en zij, die hem vergezelden, waren weldra bij de slaapkamer aangeland. Zij was ge sloten en men moest de deur open breken. Toen stond men tegenover een lijk. De ongelukkige Koeberg was in zijn bed gestorven. De dorpsbewoners lieten natuurlijk hun gedachten over het gebeurde gaan. Sommigen zeiden»Dat was ook de moeite niet waard om een levenselixer te hebben gevonden en er nog gauwer dan een ander tus schen uit te gaan.« Waarop anderen weer zeiden: »Ba, wat zijn jelui toch een lasteraars het is juist het levens elixer dat hem naar de andere wereld heeft geholpen. Toer: Koolman 's avonds in het dorp kwam, liepen hem eenige ken nissen tegemoet, die hem van het sterfgeval in kennis stelden. Hij ver zocht hun, hem naar Koeberg te ver gezellen, trok toen in hun bijzijn een lade open, haalde er een groote ver zegelde enveloppe uit, en las met luide stem een testament voor, waarbij hij tot universeel erfgenaam werd benoemd. Thans was hij, de notarisklerk, er bovenop. Niet alleen het geld, de effecten, maar alles, wat zich in het huis bevond, behoorde hem toe. Hij gaf zijn voornemen te kennen om zelf bij het lijk te waken, veeleer uit een instinctmatig wantrouwen van zijn hebzuchtige natuur, dan uit verplich ting jegens dengene, die hem al zijn goed bad nagelaten. "Volgens een oude dorpsgewoonte was de open kist op een tafel gezet, waaromheen eenige kaarsen bpandden. De doode scheen in de plooien van het linnen te slapen. De uitdrukking van zijn gelaat was kalm en rustig. Toen echter Koolman zich alleen met den overledene in de witte kist be vond, liep hem een lichte rilling over den rug. Maar hij onderdrukte snel zijn ontroering. Een spottende lach speelde om zijn lippen. Hij wreef zich de handen en maakte het zich in een leunstoel gemakkelijk. Werk tuiglijk vouwde hij een krant open en weldra dwaalden zijn oogen door de kolommen echter zonder te lezen. Op dat oogenblik was het gezicht van den notarisklerk verontrustender dan dat van den doode. Want in het duister van zijn ziel berekende hij de guldens-rente, welke de voorziende dood hem in den schoot had geworpen. Eensklaps werd Koolman door de elf slagen van een klok in de verte opgeschrikt. In de stille rust klonken die slagen even griezelig als het gelui van een doodsklok. De waker kreeg opnieuw een rilling en van dit oogen blik af moest hij onwillekeurig naar alle haast onwaarneembare geluiden, waarvan de nachtelijke stilte is ver vuld, luisteren. Buiten liet de wind een zuchten hooren, terwijl de blinden in hun hengsels piepten. Het gordijn begon bij tusschenpoozen te ritselen. De kaarsen begonnen te sputteren, de planken te kraken. Kooiman zei bij zichzelven: »'t is gek, maar ik had nooit gedacht, dat ik zoo zenuwachtig was,« toen een geluid van ritselend linnen uit de lijkkist kwam. De waker rees over eind onder den indruk van een on- beschrijfelijken schrik. Zijn bloed stolde in de aderen. Hij keek in de richting van den doode, doch zonder dien te durven naderen. Een ont zettende angst beklemde zijn hart. Toen ten slotte alle geluiden was verstomd, streek hij zich met de hand over het voorhoofd en zei«Ben ik nu heelemaal krankzinnig?» en liep cordaat op de kist toe. Toen bemerkte hij, dat de ligging van het hoofd was veranderd. Hij was thans ter zijde gekeerd. Boven dien waren het lijkkleed om de armen verschoven en bolde het op de borst wat uit. Ontzetting verlamde Kooi man gedurende enkele seconden. Maar met een slag hervond hij zijn koel bloedigheid en begon te lachen. «Stommeling,zei hij luid. »Zij heb ben het lijk niet goed gelegd en nu heeft het zijn evenwicht gevonden, verdikkeme. Terwijl hij dat zei, zag de klerk duidelijk de oogleden zich bewegen, de oogen gingen open. Was dat ook verbeelding Maar neen. er was geen twijfel meer mogelijkde doode ver hief zich op zijn ellebogendaar rees hij uit zijn verdooving op. Koeberg vestigde kalm zijn blik op zijn vriend en vroeg met een natuur lijke stem: «Hé, ben jij het? Hoe laat is het wel?« Koolman begreep in een oogenblik van bezinning, dat de scheikundige hem zijn fortuin weer afhandig ging maken, en besloot, overtuigd van zijn straffeloosheid, tot een moord. Dat moest snel als de bliksem gebeuren. Onmiddellijk van zijn ontsteltenis be komen, sprong hij in blinde woede op Koolman toe. De ander greep uit een instinct van zelfbehoud naar de keel van zijn aanvaller en zijn vin gers klemden zich daarom vast. Gedurende eenigen tijd werden beide lichamen als door stuipachtige krampen bewogen. Toen verkondigde zijn rochelend geluid, dat een der tegenstanders het had afgelegd. Den volgenden morgen namen de doodgraver en de begrafenisonder nemer de kist op, die door een ge dienstige hand was gesloten. Wel was men zeer verbaasd, toen men Kool man niet aantrof bij de begrafenis. Sindsdien weet niemand wat er van hem geworden is. Sommigen gelooven, dat hij het dorp heeft verlaten, na de eigendommen van Koeberg op een wagentje te hebben geladen. Maar de buren verzekerden, dat het de «Too venaar# zelf was, dien men dien nacht zijn bullen bijeen zag zoeken en ver dwijnen. En de gedachte aan het levens elixer stemt zelfs de meest ongeloo- vigen tot nadenken.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1920 | | pagina 1