19 April 1955 -- 62.
"De Raad van de gemeente Soest in vergadering "bijeen op
19 April 1955;
Overwegende, dat de Onderwijscommissie de sollicitant
van Tuyl met algemene stemmen (behoudens de Voorzitter-
Wethouder) heeft aanbevolen voor de voordracht tot be
noeming van een schoolhoofd aan de o.l.s. Beetzlaan;
Overwegende, dat het College deze candidaat desondanks
niet op de voordracht heeft geplaatst;
Gehoord de terzake gevoerde debatten;
Verzoekt B&W de heer van Tuyl alsnog op de voordracht
te plaatsen"
De VOORZITTER wijst er op, dat een voordracht tot be
noeming van een hoofd der school ingevolge de Lager-Onder-
wijswet wordt opgemaakt door B&W, in overeenstemming met
de inspecteur. De verantwoordelijkheid voor de voordracht
berust ten volle bij B&W. De taak van de Raad is uitslui
tend uit deze voordracht een keuze te doen. Door deze motie
aan te nemen zou de Raad gaan zitten op de stoel van het
College en nog wel zonder overleg te hebben gepleegd met
de inspecteur. Dit is staatsrechtelijk ontoelaatbaar en
daarom moet spreker aanneming van de motie ten sterkste
ontraden.
De heer ORANJE ontkent, dat de motie staatsrechtelijk
ontoelaatbaar en als zodanig voor het College onaanvaard
baar is. Hij erkent, dat het de bevoegdheid en de plicht
van het college is de voordracht samen te stellen en daar
omtrent tot overeenstemming te komen met de inspecteur.
Tussen haakjes wijst hij er op, dat de inspecteur zich
ermede accoord heeft verklaard de heer Van Tuyl als nummer
vier aan de voordracht toe te voegen. Spreker acht de mo
tie staatsrechtelijk niet onjuist op grond van het feit,
dat B&W het nodig hebben gevonden voor het onderwijs een
commissie van bijstand in het leven te roepen en dat deze
commissie krachtens de verordening tot taak heeft B&W
in de behandeling van aangelegenheden betreffende het on
derwijs bij te staan. Er is geen aanleiding de benoeming
van personeel daarvan uit te sluiten, daar het benoemings
recht bij de Raad berust.
De commissie van bijstand bestaat uit vertrouwens
lieden van de Raad. De uitspraken van die commissie zijn te
beschouwen als uitspraken van een extract uit de Raad en
de commissie heeft uitgesproken het wenselijk te achten,
dat op de voordracht mede voorkomt de naam van de heer Van
Tuyl. Uit een oogpunt van goede verstandhouding tussen
Raad en College acht spreker het wenselijk, dat B&Yf deze
naam op de voordracht brengen. Het kan zijn als nummer 4-
en uit de rangorde blijkt, aan welke candidaat het Col
lege de voorkeur geeft.
Op grond van het bovenstaande meent spreker zijn
motie te moeten handhaven.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Oranje het met hem
eens is, dat het staatsrechtelijk niet toelaatbaar is,
maar aan het feit, dat er een Onderwijscommissie is be
noemd, die advies geeft aan het College, ook bij die zaken
die het College zelfstandig verricht zonder medewerking
van de Raad, verbindt de heer Oranje de consequentie
- dat -