23 Februari 1929
77
dingsplan met den heer van Vliet in botsing is gekomen en niet
verdacht kan worden een vriend van dezen te zijn, verklaart in de
commissie steeds een neutraal standpunt te hebben ingenomen. Spre
ker die op eenige punten de aandacht wil vestigen, merkt op, dat
de Commissie de antidateering van den staat algemeen heeft afgekeurd.
Een andere kwestie is het, dat de heer van Vliet Spreker en de
meerderheid der commissie wel aannemelijk heeft gemaakt, dat hij,
bij het ontdekken van het genoemde verschil in oppervlakte, het
zekere voor het onzekere heeft genomen, en de kleinste oppervlakte
als juist heeft aangenomen. Spreker wil voorts opmerken, dat in de
aangehaalde artikelen van het Soester Nieuwsblad, niet m€t zooveel
woorden is gezegd, dat een winst van f 53.000,- is behaald, doch
dat een voordeel tot dat bedrag is ontstaan, omdat tengevolge van
de instelling van het Grondbedrijf geleend mag worden, hetgeen
anders uit de belastingen opgebracht had moeten worden. Het voor
deel bestaat derhalve in een verschuiving naar de toekomst. Spre
ker wil toegeven, dat het niet-goed lezend publiek er in kan
nog mede, dat hij indertijd
vliegen. Voorts deelt Spreker
heer van den Berg een deel der notulen heeft gegeven,
deze gelegenheid moest hebben, om te antwoorden op hetgeen
den heer van Vliet te zijnen opzichte was beweerd, en
an den
omdat
door
heer van
de
den Berg niet bereid was met den heer van Vliet geconfronteerd te
worden.
De heer Gasille, die verklaart met de voorgeschiedenis van het
Grondbedrijf niet op de hoogte te zijn, wil allereerst opmerken,
dat de Commissie een groot werk heeft verricht, waarvoor haar dank
moet worden gebracht, doch betreurt het dat de Commissie niet tot
een eindconclusie is gekomen, waardoor de behandeling van deze
aangelegenheid aanmerkelijk zou zijn bekort. Spreker meent te
mogen constateerendat het beheer onvoldoende is geweest, niet
tegenstaande in 1922 reeds een administrateur is benoemd, die dat
jaar 6 maanden is bezig geweest met het uitzoeken van gegevens.
Desniettemin moest in 1925 een buitenstaander i.c. de heer van
Arkel er bij gehaald worden, hetgeen zich in 1926 herhaald heeft
met den heer Kraaykamp. Daarbij is gebleken dat er aan administra
tieve gegevens feitelijk geen sikkepit bestond, en dat alles van
,1923 af moest worden opgebouwd.Door een en ander heeft de directeur
aan de gemeente schade berokkend en Spreker begrijpt niet, dat de
colleges van Burgemeester en Wethouders zoo slap zijn opgetreden.
Dat de directeur van het Grondbedrijf eigenmachtig en eigenzinnig
is apgetreden blijkt volgens Spreker uit de navolgende omstandig
heden: le.dat door den directeur geen halfjaarlijksche rapporten
zijn ingeleverd. 2e.dat de waarde van eenige gronden door den
directeur ten onrechte op nul is gesteld.3e.dat de directeur niet
te bevoegden plaatse heeft gewaarschuwd, toen hij bemerkte dat de
administratie in de war liep, en voorts 4e. dat de directeur na de
raadsvergadering van 25 November 1925 den staat van 19 November
1925 heeft verwisseld met een anderen op dien datum gestelden,
derhalve geantidateerden staat, en dat hij verzuimd heeft daarvan
aan Burgemeester en Wethouders kennis te geven. Spreker moet
toorts twijfelen aan de waarheidsliefde van den heer van Vliet en
®eent dit te moeten opmakenle.uit de verklaring van den heer van
deryfoude, dat de heer van Vliet den heer de Vries meerdere malen
•ntmoet zou hebben, terwijl door den heer van Vliet wordt beweerd,
rïat 'dit slechts éénmaal zou zijn
den heer Kraaykamp omtrent diens
vliet, eerst in 1926 en later in
gebeurd, 2e,
behandeling
1927 bij de
scheiden,3e.uit de verklaringen van den heer
net memoriaal, dat van ander gehalte bleek te
uit de verklaring van
door den heer van
t-oezending van de be-
van der Woude over
zijn en 4e.uit de
verandering