20 Maart 1929 96.
deze is ook anders geweest, dan ik mij die gedacht had. In de
officieuze vergadering dd. 26 Juni 1928 heeft de xiaad zich uit
gesproken over de opvatting der verordening, en als gevolg daar
van hebben Burgemeester en Wethouders ons op 22 Octoher d.a.v.
voorgelegd een rekening Grondbedrijf 1924, opgemaakt in overeen
stemming met die opvatting, welke toen werd aangenomen. Een open
bare bespreking over de verordening - die ik verwacht had is
daaraan niet voorafgegaan en zoo is het geschied, dat een reke
ning Grondbedrijf is opgemaakt, die strijdt met het raadsbesluit
van 15 Juni 1926 bèhandelende "inbreng", zonder dat onzerzijds
is uiteengezet op welke gronden wij dit deden. Hier zit dus onze
fout, waarvoor ik, door onvoorwaardelijk mijn stem te geven aan
die rekening, evenzeer schuld heb, als het College van Burgemees
ter en Wethouders, dat ons de zaak aldus heeft voorgelegd. Op
deze wijze moest afkeuring door Ged.Staten volgen en zou zelfs
verzet bij de Kroon niet baten. Toch geloof ik, dat Ged.Staten
nu ook een fout begaan. Hoe is het mogelijk dat zij over 1924
een rekening maken, die tot grondslag heeft een wijziging der
begrooting 1925? M.i. had de rekening 1924 geheel moeten aanslui
ten aan de rekening 1923, en had dan foutherstelling eerst moe
ten plaats hebben in de rekening 1925. Nu toch is de door Ged.
Staten verbeterde rekening 1924 weer niet in overeenstemming met
de gemeentebegrooting 1924, Men was dan ook stelselvast gebleven.
Want hoewel ons besluit van 15 Juni jl'926 op 24 Augustus 1926 door
Ged.Staten wordt goedgekeurd, zien wij toch dat zij 14 September
1926 de vroeger ingediende rekening Grondbedrijf 1923 niet ver
anderen. Wij zouden op die gronden ons wellicht kunnen verzetten
tegen de nu gevallen beslissing van Ged.Staten, maar daarmede
kunnen wij toch onze rekening 1924 niet goedpraten. Het struikel
blok is en blijft het besluit van 15 Juni 1926. Bit moet worden
weggeruimd. Vernietigen is niet mogelijk, maar wèl mogelijk moet
het zijn om een fout van vroeger te herstellen langs zuiver comp
tabelen weg, n.1, door wijziging der begrooting 1928. In deze be
grooting moeten de in rde begrooting 1925 te veel geboekte inbreng-
waarden worden teruggeboekt, waarbij dan eveneens te vermelden
dat dit gerekend moet worden van terugwerkende kraoht te zijn
tot 1 Januari 1923. Het daartoe te nemen besluit zal dan duidelijk
moeten uiteenzetten op welke gronden de xiaad het besluit van 15
Juni 192A onjuist acht. Voor de goede orde van zaken acht ik het
dan noodig alsnog op te maken een openingsbalansop 1 Januari
1923. Zoolang deze er niet is, acht ik dat wij niet voldoen aan
art,21, 3e alinea der Verordening luidende "Be boeken moeten ge
houden worden naar het beginsel der dulfele boekhouding". Be op-
richtings- of openingsbalans is het noodzakelijk begin van de ge-
heele boekhouding. Ik acht het onder de gegeven omstandigheden
het beste te aanvaarden de beslissing van Ged.Staten van 25
Pebruari 1929, maar niet te berusten in den uitleg der Verorde
ning, die Ged.Staten bij hunne overwegingen met enkele regels
geven., zonder daarvoor ook maar een zweem van bewijs te leveren.
Bien uitleg moeten wij bestrijden door de bovenbedoelde wijziging
der begrooting 1928. Wordt die wijziging door Ged.Staten verworpen,
d.an moeten wij in hoogeïr beroep bij de Kroon om tot het uiterste
"voor onze belangen te vechten. Winnen wij ten slotte, dan is de
gang van zaken verder als volgt:
Boor de gewijzigde begrooting 1928 wordt vanzelf de fout
aangewezen in de begrooting 1925 en dus ook in de beslissing van
Ged.Staten omtrent onze nu afgekeurde rekening 1924.
In de rekening 1925 kan dan (evenals nu Ged.Staten in de reke
ning