19 Juni 1929 --- 159.
men toen in beroep moeten gaan. Mijnheer de aanvoerder, nog om
een andere reden kan Uw strijdleuze niet Juist zijn. U meent dat
de inbreng had moeten zijn geschied tegen het pro-resto schuldbe
drag dat op den aanschaf van die gronden rust. Eunt U deze opvat
ting verdedigen met het oog op art.4, 2e lid van de grondbedrijfs
verordening, waarin bepaald wordt dat tegelijk met het besluit tot
inbreng ook bepaald zal worden het pro-resto schuldbedrag. Dus in- e
breng-bedrag en pro-resto schuldbedrag zijn deselfde? Was het dan
niet eenvoudiger te bepalen .dat de inbreng van gronden geschiedt
tegen het pro-resto schuldbedrag. Juist door het noemen van die
bedragen heeft de gemeentelijke wetgever gewenscht dat in dat art.
twee verschillende bedragen zouden worden bedoeld; het inbrengbe-
drag is een ander dan het schuldbedrag. Of zoudt U de opvatting
willen verdedigen dat het 2e lid van art.4 wederom uitsluitend
toepassing vindt bij patriarchale gronden en derhalve hierbij al
leen van 2 bedragen sprake kan zijn? Wat voor waarde heeft eigen
lijk het stellen van den inbreng boekwaarde der patriarchale
gronden, wanneer de verkoopsom minus de schuld toch in haar ge
heel naar de gemeente gaat. Die patriarchale gronden hebben voor
verlies of winst van het grondbedrijf zeer weinig waarde. Men had
veilig ook de inbrengwaarde van de^gronden op nul kranen stellen,
indien er geen schuld op rust, en anders het schuldbedrag. Dus
door redeneerende op Uwe opvatting hadden ook de patriarchale gron
den veilig op de schuidbedragen ingebracht kunnen zijn. Artikel 4
is een geheel, verwijst naar art.3, en dit art.omvat én niet pa
triarchaal aangekochte- én patriarchaal grond. U neemt toch aan
dat art.4 de inbreng van beide soorten gemeentelijk grondbezit be
paalt en omvat? De inbreng van beide soorten grond moet dus op
dezelfde wij ze geschieden. Welnu, art.4 lid 1 zegt: de inbreng der
in art. 3 bedoelde gronden geschiedt tegen de waarde welke zijji op
het tijdstip van inbreng vertegenwoordigen. U leest daarin asn te-
boek staan, welnu vele patriarchale gronden stonden voor nul in de
administratie der gemeente te boek, en hadden dus voor dat bedrag
ingebracht moeten worden. U kunt een artikel niet in tweeën deelen,
en dit voor de eene soort gronden anders lezen dan voor de andere.
Dus Uw strijd - al moge het dan misschien practisch niet van veel
belang zijn omdat het er niet veel op aankomt voor welk bedrag de
patriarchale gronden werden ingebracht - had ook moeten gericht
zijn tegen de patriarchale gronden. Dus wanneer U art.4 leest zoo
als U dat leest, en derhalve dat de inbreng moet geschieden tegen
het pro-resto schuldbedrag, dat dan _de waarde is welke de grond
geacht wordt te vertegenwoordigen, dan moest U ook ijveren dat het
inbrengbesluit van patriarchale gronden alsnog wordt vernietigd en
deze inbreng alsnog en opnieuw geschiedt, want die inbreng is dan
niet geschiedt op de wijze als bij art.4 voorgeschreven, dus niet
overeenkomstig de verordening, onwettig. Herhaalde malen heeft nu
de daad, dan eens uitdrukkelijk, en -Ai weer stilzwijgend, implicité,
de door mij gehuldigde opvatting voorgestaan, en ik vertrouw dan
ook dat de Raad thans een uitspraak zal doen, die wijst dat de
daad wenscht beginselvast te zijn, en zal besluiten niet in be
roep te gaan."
De hoer Doorman zegt dat het al zeer moeilijk is om zoo plot
seling een antwoord op het betoog van den Voorzitter te geven. Het
spijt Spreker evenwel dat de Voorzitter met dit betoog geheel bui
ten de orde is geweest De daad heeft nu toch immers te behande
len de beslissing van God.Staten tot weigering van de goedkeuring
op het Raadsbesluit van 29 Mei j.1. inzake wijziging gemeentebe-
grooting