19 Juni 19 29 --- 167.
OIIDHiiVIJS le afd.nr.633)
Interpellatie van den lieer Busch inzake behandeling van het
adres van het Bestuur der Engendaalschool verzoekende medewerking
tot stichting van een ü.L.0.school.
Be Voorzitter doet modedeeling dat door den heer Busch de vol
gende vragen tot B, en W.zijn gericht:
"Is het juist dat door het Bestuur der stichting Engendaalschool
een aanvraag op 25 April J.l.ter bevoegder plaatse is ingediend
tot medewerking voor de uitbreiding der bovengenoemde school met
twee U.L.O. klassen?
Zco ja, waarom is dan het bestuur van bovengenoemde stichting
niet binnen den wettelijk gestelden termijn na de indiening gehoord?
Welke motieven hebben Uw College aanleiding gegeven de aanvraag
te behandelen als is geschied?"
Spreker zegt dat volgens het bepaalde in het Beglement van Orde
voor de vergaderingen van den Baad eerst verlof voor het houden eener
interpellatie moet worden verleend, en dat daarna moet worden be
paald wanneer de interpellatie zal worden gehouden.
Aangezien bij de vergadering geen bezv/aren bestaan de interpel
latie in deze vergadering te doen plaats hebben, zegt de Voorzitter
dat door B.en W, reeds een antwoord is opgemaakt, luidende als volgt:
"Naar aanleiding van de door het raadslid, den heer F.H.Busch,ge
stolde vragen, inzake de aanvrage van het bestuur, der Engendaalschool,
om medewerking tot stichting van een U.L.O. school, welke aanvrage is
gedateerd, op 25 April 1.1.en op 26 April 1.1. is ingekomen, worde
het navolgende medegedeeld.
Inderdaad heeft niet, binnen den termijn van een maand na het
indienen der aanvrageovereenkomstig het bepaalde bij art „77 lid 1
der L.O.YlTet 1920tuss.ch.en ons College en het schoolbestuur overleg
plaats gehadOmtrent dit niet-plaats vinden van bedoeld overleg worde
allereerst opgemerkt, dat de wet aan de overschrijding van den voor
geschreven termijn geenerlei gevolg hecht,zulks in tegenstelling met
den in art.75 der Wet genoemden termijn van drie maandenwaarbinnen
op de aanvrage moet worden belist.Wordt laatstbedoelde termijn over
schreden,dan wordtingevolge het bepaalde bij art.76 der vet,de ge
meenteraad geacht tot medewerking te hebben besloten.
Hoeft de overschrijding van den termijn,waar binnen het schoolbe
stuur en het College van B.en V/. in overleg hebben te tredenderhalve
geen wettelijk gevolg, ook de waarde aan het voorschrift van bedoeld
eerste lid van art.77 toe to. kennen, is al uiterst gering.Immers be
halve nog de omstandigheiddat de Wet eenigszins gebrekkig is door
geenerlei vorm. of nadere onschiijving; voor bedoeld overleg aan te ge
ven,heeft het overleg te houden binnen een maand na. de indiening der
aanvrage, zoolang de Baad nog geen principieele beslissing heeft ge
nomen meestal al heel weinig zin, en zal - waar het wordt gehouden-
veelal in herhaling worden getreden van hetgeen in een goed gemoti
veerde aanvrage reeds vermeld behoort te staan.Veel meer zin heeft
het overleg, wanneer de Baad zijn principieele medewerking heeft ver
leend. Alsdan is het oogenblik aangebroken, vraarop partijen, n.1.
het college van Burgemeester en Wethouders en het schoolbestuur
moeten trachten tot overeenstemming te geraken omtrent aangelegen
heden, als de keuze van hot terrein, het bestek, de voorgenomen
eerste inrichting en de raming van kosten, welke punten zich bij
uitstek voor overleg leenen, maar die eerst na de uitspraak van
den Baad aan de orde komen. Op een en ander wijst ook de plaats,
waarop het overleg in de wet wordt genoemd. Zooals bekend wordt
het genoemd in art 77, eerste lid der L. 0. wet 1920, derhalve na
de artikelen 72 t/m 76, welke de principieele beslissing van den
Baad ten aanzien van de aanvragen der schoolbesturen behandelen
terwi.i 1
4.