11 Februari 19297.
Haad op grond va,n de gewisselde stukken en het gehouden onderzoek
zeker zal moeten erkennen - en onder verdere erkenning van het niet
onjuiste "beleid inzake het commercieel-technisch deel van het "be
drijf door den gewezen Directeur van het Grondbedrijf gevoerd 1
le. als conclusie te nemen, dat de haad betreurt de boekhoudkun
dige verwarring, welke tijdens het beheer van den gewezen di
recteur van het Grondbedrijf is ontstaan, en
2e. het rapport van de commissie van onderzoek naar het gevoerde
beleid bij het Grondbedrijf niet verder te bespreken.
Tenslotte wenscht het College nog aan zijn schrijven toe te
voegen, hoewel feitelijk onnoodig, dat eenige verdenking van
fraude bij het College nimmer heeft voorgezeten en zoude het
college don xtaad alsnog willen voorstellen zulks eveneens te
willen erkennen.
De Voorzitter verduidelijkt dat naar de meening van B. en
onder hetcommercieel-technisch" deel van het bedrijf moet worden
verstaan de koopmanseigenschappen van den gewezen directeur en de
vdjze van indeeling door dezen van de verschillende gronden in
complexen. Spreker geeft hierna het woord aan den heer Doorman als
Voorzitter der Raadscommissie
De hoer Doorman zegt verbaasd te zijn dat B. en V. volgens hun
voorstel half of niet voldaan zijn, voorzoover betreft het ont
breken eener conclusie. Spreker zegt dat hij in het door hem opge
maakte ontwerp-rapport wel een conclusie had opgenomen, doch dat
de Commissie hot beter oordeelde geen conclusie aan het rapport
toe te voegen. Dat is dus de reden dat er geen conclusie in het
rapport is opgenomen. Spreker wijst er echter op dat al is er geen
algemeene conclusie, er toch gedeeltelijke conclusies zijn. Zoo
verwijst Spreker naar het rapport der Commissie onder:
2. "dat de heer van Vliet inderdaad niet boekhoudkundig onderlegd
was, blijkt zeker wel juist te zijn^ en "van iemand die belast
is met de verantwoordelijke leiding en die zich bewust is niet
"boekhoudkundig onderlegd te zijn" had mogen worden verwacht,
dat hij zou getracht hebben zich eenige, hoog noodige boekhoud
kundige kennis eigen te maken."
"O.i.zegt de heer van Vliet terecht, dat hij later voortwerkte
in den geest van den eersten verkoop"
3. "Dat hij dus meende ze (gronden langs Anna Paulownalaan) waarde
loos te moeten noemen, dit is in strijd met een schriftelijke
verklaring van den heer van Vliet' van 8 Augustus 1924 tegenover
wethouder van den Berg"
"Dat de heer van Vliet zegt: "de fout bestond dus niet meer" is
volstrekt onjuist".
4. "De Commissie is van oordeel dat de heer van Vliet terecht zegt
van meening te zijn dat deze rekening en balans (over 1923) als
voorbeeld kunnen dienen voor volgende rekeningen".
5. De antidateering van den Staat van 19 November 1925 merkt de
commissie aan als een zeer ernstige fout.
6. De Commissie stelt de heer van Vliet in verzuim wat betreft het
indienen van halfjaarlijksche rapporten.
9. Gebrek aan samenwerking (met Wethouder van den Berg) is zeker
te wijten aan hun zeer tegenover elkaar staande persoonlijkheid.
Spreker acht het niet zoo eenvoudig uit dit alles een conclusie
te maken, en een langdurige bespreking daarover komt hem vrij
wel nutteloos voor. Men zou dan wellicht alles opnieuw gaan
bespreken.
Nu stellen B. en W, voor in 't geheel geen bespreking te h&uden
doch Spreker zegt dat z.i. iedereen zijn meening nu wel heeft gevormd,
De Commissie stelde zich op het standpunt dat het rapport in open
bare
f