25 Juni 1950 86.
merkt Spreker op; dat dé Directeur gezegd heeft dat overeenge
komen was tegels vóór de garage aan te leggen terwijl nu Dui
ten den Directeur om ook tegels achter de garage zijn gelegd.
Zulks is door den opzichter gedaan.Hieruit blijkt ook weder dat
het toezicht bij den dienst Openbare Werken niet goed is. Spre
ker betoogt nogmaals dat het hier geen eerlijke zaak is, en hij
stelt daarom voor tegen den Directeur van Openbare Werken een
strafvervolging te doen instellen, en hem voorloopig voor een
zekeren tijd te schorsen. Wordt dit voorstel niet aanvaard, dan
zal de zaak toch aanhangig gemaakt worden bij den Officier van
Justitie vanwege ingezetenen, omdat deze zaak ruchtbaarheid heeft
verkregen. Wanneer de zaak echter behandeld wordt door B. en W.5
zal er rust komen. Waar het hier dus een zaak van algemeen be
lang geldt, hoopt Spreker op de volle medewerking van B. en W.
en zijne medeleden.
De heer van Doorne betoogt dat de geheele financieele com
missie van oordeel is, dat er verband is tusschen de toezeggingen
van den Directeur en het aanhouden van een z.g.stil magazijn van
Openbare VYerken. Uit dit magazijn, waaraan niet lang geleden een
einde is gemaakt, konden maar materialen worden gehaald. Spreker
noemt zulks afkeurenswaardig Spreker betoogt voorts dat hij er
niet van ovetuigd is dat bij den koop een voorwaarde is gesteld
met betrekking tot het leggen der tegels. Spreker is van oordeel,
dat de heer Penning in deze zaak een eigenaardige houding heeft
aangenomen, n.1. uit zijne mededeelingen aan den heer v.Genderen
en zijn gezegde naar aanleiding van een opmerking van zijn vrouw.
Ook is het zeer eigenaardig dat de oorspronkelijke afspraak in
zake het leggen der tegels eerst bij het derde onderhoud ter
sprake is gekomen. Spreker kan niet begrijpen dat de heer Penning
de zaak zoo eenvoudig heeft laten loopen. Was inderdaad die voor
waarde betreffende de betegeling gesteld, dan was een en ander
toch wel eerder uitgevoerd. Spreker vindt het verder onwaarschijn
lijk dat bij den koop iets daaromtrent besproken is, want an
ders moes.t Wethouder Hoenders hiermede bekend zijn. De heer van
Vliet is scherpzinnig genoeg om in te zien dat, wanneer deze toe
zegging werkelijk door hem is gedaan, hij hiervan mededeeling moest
doen óf aan den wethouder ,óf aan B. en Y/.,daar hij anders te eeni-
gertijd kon vastloopen. Spreker kan zich indenken dat een persoon
als Penning een laatste zetje noodig heeft in den vorm van die be
strating, en het geven van dat zetje vindt hij dan goede koopman
schap. Zag hij eerst de zaak niet zoo ernstig in; na hetgeen later
met betrekking tot de advertentiekwestie is uitgekomen, moet hij
de zaak anders gaan bezien. Spreker is van oordeel dat ook tegen
den heer Penning een strafvervolging kan worden ingesteld wegens
het bewegen van een ambtenaar om dingen te doen, welke in strijd
zijn met zijn plichten. De heer Penning wil een eed afleggen dat
indertijd een toezegging is gedaan inzake het leggen der tegels,
doch Spreker kan geen waarde aan een eed van den heer Penning hech
ten, daar deze zichzelf daarmede de das om zou doen. Spreker zegt
oorts, dat het bedrag van 67,75> zijnde de kosten der tegels,
niet juist is. Het gaat om het bedrag dat de gemeente thans derft,
doordat zij de tegels nu mist. Men moet dus nagaan wat de tegels
op dit oogenblik kosten.
De heer Gasille zegt dat die tegels op dit oogenblik 144,=
zouden kosten.
De heer van Doorne wijst er vervolgens nog op dat de heer
Penning zelf heeft erkend dat overeengekomen is tegels te leggen
voor de garage. Toen echter de opzichter Meurs met de tegels kwam
beeft de heer Penning gezegd dat ook achter de garage tegels moesten
komen