10 Februari 1930 11.
eens dat nu eindelijk maar eens tot opheffing van het Wegenfonds
moet worden besloten, en dat daarvoor in de plaats een Baatbelas
ting ingevoerd moet worden»
Be Voorzitter is van oordeel dat geen overhaast besluit moet
worden genomen. Wat het door den heer Busch bedoelde proces betreft,
wil Spreker opmerken, dat de juridische adviseur, prof.Molster, ad
viseert in hooger beroep te gaan. Spreker, die Prof.Molster nog niet
heeft kunnen spreken over deze aangelegenheid, wenscht eerst nog
eens ernstig te overwegen of het inderdaad gewenscht is van het von
nis in hooger beroep te gaan. Aan den Raad zullen dan ook in de
eerstvolgende vergadering voorstellen worden gedaan.
De heer Busch meent dat niet in hooger beroep moet worden ge
gaan. Spreker stelt thans reeds voor het Wegenfonds op te heffen,
aangezien het eeh belemmering voor den gang van zaken is. Spreker
meent dat de eventueele moeilijkheden, welke door de opheffing
mochten ontstaan, wel onder oogen gezien kunnen worden. Spreker
licht nog eens toe dat de leden der Belasting-commissie eenparig
van oordeel waren dat tot liquidatie van het Wegenfonds moest wor
den besloten.1
Be Voorzitter stelt voor thans geen beslissing tot opheffing te
nemen, en eerst het juridisch advies af te wachten. Wanneer de
Raadsman der gemeente zegt dat er alle kans is om het proces in
hooger beroep te winnen, meent Spreker dat ook tot hooger beroep
moet worden besloten. Waarom zou dan het Wegenfonds moeten worden
opgeheven en een Baatbelasting moeten worden ingevoerd? Het maakt
voor de betrokkenen toch geen verschil of men betaalt dooi" storting
in het Wegenfonds of door middel eener Baatbelasting.
De heer Grootewal zegt het niet met den Voorzitter eens te zijn.
Het Wegenfonds acht Spreker een onding, \7aar door den Raad en door
de burgerij steeds drang is uitgeoefend om het Wegenfonds op te hef
fen, begrijpt Spreker niet waarom thans getracht moet worden het
Wegenfonds te laten bestaan. Bij een petionnement onder de ingeze
tenen zou wel degelijk blijken dat men vóór opheffing zou zijn, en
wel binnen den kortst mogelijken tijd.
De Voorzitter meent dat het bij een referendum nog zeer de vraag
zou zijn of men vóór het VTegenfonds dan wel vóór een Baatbelasting
zou zijn. Men moet toch in beide gevallen betalen.
De heer Grootewal merkt op dat men bij het Wegenfonds moet beta
len en daarvoor veelal niets krijgt. Bij een Baatbelasting daaren
tegen krijgt men tenminste wat voor zijn geld.
De Voorzitter wil deze zaak eerst in de Belasting-commissie be
spreken.
De heer Grootewal wil de zaak niet op de lange baan schuiven,te
meer daar de kwestie al eenige jaren hangende is. Aan de Vereeniging
"Soesterbergs Bloei" dient een behoorlijk antwoord gegeven te worden,
aangezien die vereeniging werkzaam is in het belang der gemeente.
De heer van Klooster meent dat de thans bestaande regeling wel
©enigszins gewijzigd kan worden. Spreker wijst in dit verband op den
aanleg van een gedeelte van den Dalweg. Wanneer men langs den weg
een strookje' niet verharf.t/<an men steeds onwilligen verplichten
"tot betaling. Men behoeft dan het Wegenfonds niet op te heffen.
De Voorzitter merkt op dat de aanleg van den Dalweg een bijzon
der geval was, waarop de heer Van Klooster opmerkt dat het toch bil
lijk is c[at de menschen wat zien voor hun geld.
De Voorzitter wijst er nog op dat de verspreide bebouwing in de
ze gemeente groote bezwaren veroorzaakt. Spreker vindt het Wegen
fonds ook geen maatregel, welke hiertegen voldoende waalct, doch men
moet niet uit het oog verliezen dat bij toepassing eener Baatbelas
ting ook de onbebouwde perceelen worden aangeslagen. Spreker zegt
voorts dat de gemeente toch maar niet steeds de wegen voor hare
rekening kan aanleggen.
De