29 Juni 1931 147, den betrokken Wethouder heeft plaats gehad. De Voorzitter merkt op dat deze zaak een dubieuzen kant heeft. Immers, door den heer Penning wordt beweerd dat wel over den tegelaanleg is gesproken en dat de Wethouder daarmede be kend was. De Wethouder spreekt dit evenwel tegen. Wethouder Endendijk vraagt, waar men rhans spoedig aan het einde is van de periode van samenstelling van den Raad, en aan het einde van het eindspel kwestie Directeur Openbare Werken, of het niet gewenscht zou zijn deze zaak als afgedaan te beschou wen, zoodat men komt tot betere verhoudingen in den Raad. Spre ker wil nog wel even opmerken, dat de thans in behandeling zijn de kwestie dubieus is, vooral wanneer men eens nagaat wat wel bereikt is met de transacties der gronden aan het Julianaplein. Spreker wil gaarne een einde aan de dingen maken, zoodat men nie gedwongen wordt tot een partijstemming, De heer Busch zegt dat het hem eenigszins verheugt wat wet houder Endendijk zegt. Diets zal Spreker meer tot genoegen strek ken, dan dat men tot homogeniteit zal komen. Een en ander neemt echter niet weg, dat men maar niet door dun en dik dingen moet steunen, welke niet in orde zijn. Spreker merkt op, dat in de vorige vergadering door den heer de Bruijn zelfs is gezegd, dar de heer van Vliet door zijne benoeming bij de P.U.E.M. gerehabi liteerd was. Zooiets mag men maar niet voorbijgaan. Nu zijn toch bijna alle overschrijdingen van de begrootingsposten ontstaan door nalatigheden van den ex-Directeur. Juist de uitlating van Wethouder Endendijk, dat straks een partijstemming zal worden gehouden, doet Spreker huiveren. Spreker, die steeds de onpar tijdigheid heeft betracht, hoopt dat wethouder Endendijk ronduit zal verklaren,dat hij over de partijphrases heen stapt. Spreker wil dan gaarne met de rechterzijde samenwerken tot heil der ge meente. Wanneer de rechterzijde de hand voor samenwerking uit steekt, zal Spreker ook de hand toereiken. Wethouder Endendijk zegt dat misschien informaliteiten zijn begaan, doch de heer van Vliet heeft steeds in het belang der gemeente gehandeld, en zichzelf niet bevoordeeld. Steeds heeft hij naar zijn beste weten gehandeld. De heer van Klooster vraagt aan de leden der betrokken Commissie van onderzoek,of het niet de uitdrukkelijke bedoeling is geweest, dat, wanneer de heer van Vliet ontslag zou vragen, onder alles een streep gezet zou worden. Spreker zegt vports dat hij de voorstellen niet wil verdedigen of afbreken, daar hij er niets van weet. Spreker zegt nogmaals van oordeel te zijn dat op dien bewusten middag, toen de ontslagaanvrage ingediend was en het bedrag der vergoeding bepaald was, gezegd is, dat onder alles een streep gezet zou worden. De heer Doorman is het in dit opzicht niet met den heer van Klooster eens. Er was geen absolute afspraak gemaaktzooals door den heer van Klooster wordt bedoeld. Noch in het rapport der Commissie, noch in de notulen van de vergaderingen dier Commissie staat daaromtrent iets vermeld. De heer van Klooster kan zich toch herinneren, dat in dien namiddag door den heer Busch gezegd is, dat hij tegen dengene zou zijn, die toen aan die zaak zou tornen. De heer Busch zet uiteen, dat dit gezegde niet betrekking had op het thans bedoelde. Den heer van Vliet werd gelegenheid g geven om ontslag te vragen; wanneer hij het niet zou vragen, zou hem ontslag zijn gegeven. Spreker zegt dat de uitdrukking, gebe zigd door den heer de Bruijn in de vorige vergadering, niet te pas komt. De heer de Bruijn

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1931 | | pagina 330