29 Juli 1931 161. aoet men het apprecieeren, dat dit voorstel van B, en W. thans aangeboden wordt. Spreker wil de oprichting van een badhuis dan ook niet tegenhouden. Wanneer men beide inrich tingen zou combineeren, dan zou de oprichting weer maanden duren, terwijl een en ander veel te kostbaar zou zijn.Spre ker herhaalt nog eens, dat, waar gebleken is dat het water in de Eem niet schadelijk is om te zwemmen, te zijner tijd aan de Eem een zwemgelegenheid tot stand moet komen. Indien men thans zou besluiten tot combineering der inrichtingen, dan vreest Spreker dat noch een badinrichting, noch een zwem inrichting tot stand zal komen. Het badhuis moet dus naar Sprekers oordeel zoo spoedig mogelijk opgericht worden. De Voorzitter merkt op dat hij over het Eemwster lugu bere dingen heeft gehoord, zoodat het naar Sprekers oordeel wel gewenscht is dat de noodige onderzoekingen omtrent dit water worden gedaan. Omdat men dus nog niet zeker is of ter pla atse een zwemgelegenheid tot stand zal kunnen komen, meent Spreker dat nu een aanvang moet worden gemaakt met de stichting van een bodhuis, pis bedoeld in het voorstel van B.en W, De heer de Bruijn zegt dat hij vernomen had dat het wa ter in de Eem niet geschikt was om te zwemmen. Spreker vraagt, voor het geval de zwemgelegenheid nu niet aan de Eem zou ko men of het wellicht toch niet gewenscht was beide inrich tingen te combineeren op een andere plaats in de gemeente. De Voorzitter merkt op dat het toch steeds de bedoeling is geweest om beide inrichtingen gescheiden te houden. De heer Doorman deelt nog mede, dat hij in de vergade ring der Commissie Openbare Werken eigenlijk gepleit heeft om het badhuis kleiner te maken. Alhoewel Spreker tenslotte met het thans aangeboden voorstel meegegaan is, is hij van meening dat het badhuis noodeloos groot is. Spreker wijst voorts nog op de ongunstige uitkomsten der exploitatiereke ning, en zegt dat de exploitatie-rekening wel wat gunstiger te krijgen is, door de tarieven voor sommige dagen wat hoo- ger te stellen. De Voorzitter merkt op, dat de tarieven toch later door den Raad vastgesteld moeten worden; het gaat thans om den bouw van een badhuis. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hier na zonder hoofdelijke stemming aangenomen en het desbetref fend besluit tot begrootingswijziging vastgesteld. 142,Zwem- en badinrichting (1e afd.nr.1447 en 4e afd.nr,21/148) Behandeling van een aères van het Comité voor de op richting eener zwem- en badinrichting te Soest, verzoekende toekenning van een bedrag van 250,= wegens het inwinnen van deskundige adviezen en het doen verrichten van boringen ten behoeve van terreinonderzoek. Op grond van het medegedeelde in hun schrijven dd. 16 Juli 1931, 1e afd.nr.1447, stellen B. en W, voor het gevraagde bedrag van 250,= beschikbaar te stellen. Het des» betreffend ontwerp-besluit tot wijziging der gemeente-be grooting 1931, nr,21/148 wordt mede ter vaststelling aange boden. De heer Grootewal, die opmerkt dat hier een crediet wordt gevraagd ten behoeve van het particulier initiatief, vraagt wat men aan een commissie heeft, wanneer toch een gemeentelijke

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1931 | | pagina 358