5 October 1951 215»
hoofdelijke stemming aangenomen en het desbetreffend besluit
tot begrootingswijziging vastgesteld.
194.VERBETERING EEM. 1eafd. nr. 918 en 4e afd.nr.21/151
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
veel het raadsbesluit tot het ve^eenen eener bijdrage in de
kosten van onderhoud der Eem, zulks naar aanleiding van een
tweetal opmerkingen van Gedeputeerde Staten.
Raar aanleiding van het medegedeelde in hun schrijven
dd.18 September 1951» nr.918 meenen B. en W. hun voorstel,vervat
in hun schrijven dd. 11 Augustus 1951, no.918 te moeten hand
haven en verzoeken dienovereenkomstig te besluiten.
De Voorzitter deelt mede, dat de Financieele Commissie
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet wenscht te
aanvaarden, en voorstelt tot handhaving van de voorwaarden,
vastgesteld bij Raadsbesluit van 24 Juni 1951» 1® afd«nr.9l8
tot het vwrleenen eener bijdrage in de onderhoudskosten der
Eem. Spreker, die het niet eens is met het advies dier com
missie, is van oordeel, dat de dóór den Raad vastgestelde
voorwaarde moeilijk te stellen is. De waterschappen zijn pu
bliekrechtelijke lichamen, en deze moeten voor hun eigen be
lang opkomen. De gemeente kan en mag zich daarin niet mengen.
De waterschappen zijn volgens de bestaande voorschriften ver
plicht tot het onderhoud der dijken, zcodat de gemeente niet
de voorwaarde kan stellen dat het onderhoud van den waterkant
der Eem ten laste der provincie gebracht wordt. De voorgestel
de voorwaarde is naar Sprekers oordeel dan ook niet te hand
haven. Men kan dan beter op het eenmaal genomen besluit terug
komen, en Gedeputeerde Staten mededeelen dat geenerlei bijdra
ge wordt verleend in de kosten van verbetering en onderhoud
der Eem.
De heer Endendijk merkt op, dat de Voorzitter zeer juist
heeft gezegd dat de waterschappen wettelijk verplicht zijn tot
onderhoud der dijken. Naar Sprekers oordeel is het principieel
niet te verdedigen, dat de voorwaarde, waarom het thans gaat,
gehandhaafd wordt. De gemeente moet thans als een eereschuld
het eenmaal toegezegde bedrag toestaan.
De heer de Bruijn, die êrop wijst dat destijds bij meer
derheid van stemmen besloten is een bijdrage in de kosten van
verbetering en onderhoud der Eem te verleenen, zegt dat men
destijds meer kennis van zaken had moeten nemen. Door de uit
baggering der Eem, is het onderhoud der dijken veel grooter
eworden. een en ander heeft plaats gehad, worden verschil-
ende menschen noodeloos op hooge kosten gejaagd, daar de kos
ten voor de waterschappen veel hooger worden. Naar Sprekers
oordeel moet men thans goed maken, wat vroeger verkeerd ge
daan is.
Wethouder Lodeesen wil naar aanleiding van dit vraagstuk
opmerken, dat de waterschappen verplicht zijn de dijken en
kaden te onderhouden. Zulks is in de reglementen geregeld.Men
beweert nu wel, dat de gemeente de waterschappen tegemoet
moet komen, doch Spreker is die meening niet toegedaan. De
waterschappen zijn zeer zeker kloin, en ze komen voor groote-
re onkosten te staan, doch daar is niets aan te doen* De wa
terschappen zijn echter publiekrechtelijke lichamen, en hebben
een wettelijke zelfstandigheid. De Wet van 10 November 1900,
Stbl. 176 houdt regelen in omtrent het waterstaatsbestuur en
krachtens deze Wet is het mogelijk, dat de provincie water
staatswerken