7 April 1952 57.
nadere behandeling te verwijzen naar de Bouwcommissie
Commissie Openbare Werken). Spreker acht het gewenscht
dat een oplossing gevonden wordt ter verkrijging van een
beteren toestand ter plaatse, zoodat die boel aan den
Ossendamweg eindelijk eens aan het oog wordt onttrokken.
Raar Sprekers oordeel is wel een oplossing mogelijk, en wel
door een bouwvergunning te verleenen in afwijking van de ge
bruikelijke voorschriften binnen het raam der Bouwverorde
ning. Spreker weet wel dat de betrokkene zich niet serieus
gedragen heeft, doch het is in het belang der geheele om
geving dat op het terrein een bouwwerk tot stand komt, en
naar Sprekers oordeel moet de gemeente daartoe medewerken.
De Voorzitter zegt dat men met den betrokkene niet tot
overeenstemming kan komen. Het is thans niet mogelijk een
beslissing op het verzoek te nemen, daar de termijn van
beroep verstreken is.
De heer Busch blijft van oordeel, dat wel een andere
oplossing te vinden is.
De heer Endendijk wijst er op, dat hem bij ondervin
ding is gebleken, dat met dien man niets te bereiken is.
Hij belooft alles en doet niets.
De heer Busch die zegt dat hij met den man gespro
ken heeft, meent dat het de Commissie wel zal gelukken een
oplossing te vinden. De toestand ter plaatse is thans on
houdbaar en deze mag niet langer bestendigd blijven.
De heer Hornsveld vraagt of geen verordening vastge
steld kan worden, waar-bij het hebben van dergelijke op
slagplaatsen verboden wordt.
De Voorzitter kan in een dergelijke verbodsbepaling
niet veel heil zien. Tegen den betrokkene wordt dan proces
verbaal opgemaakt en deze komt er af met slechts een paar
gulden boete. Spreker wijst er vervolgens op, dat het voor
stel van Burgemeester en Wethouders aangenomen moet worden,
daar de termijn van beroep verstreken is; de Commissie
Openbare Werken kan deze aangelegenheid dan opnieuw ter
sprake brengen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
55.ONDERWIJS (1e afd.nr.2J58)
Behandeling van een adres van de afd.Baarn - Soest
van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, verzoekende op
de scholen een onderzoek in te stellen naar het aantal kin
deren, dat volgens het onderwijzend personeel in aanmerking
komt voor verstrekking van kleeding en/of voeding van ge
meentewege, en bij gebleken behoefte gebruik te maken van
de bevoegdheid, gegeven in art.J6 der Leerplichtwet.
Naar aanleiding van dit verzoek is door B. en W.bij
de hoofden der o.l.scholen en de besturen der Bijzondere
Scholen een onderzoek ingesteld, waarbij de noodzakelijk
heid van het treffen van maatregelenals hierboven bedoeld,
B. en W. niet is gebleken, zulks te meer, waar de besturen
der Christelijke en R.K.Scholen te Soest, de meening zijn
toegedaan, dat een verstrekking van voeding en kleeding,
zoo deze noodig mocht zijn, van particulier initiatief
behoort uit te gaan. Op grond van het bovenstaande stellen
B. en V/. den Raad voor voorloopig nog niet te besluiten tot