28 December 1953
reorganisatie van de afdeeling Openbare Werken bezig heeft
kunnen houden. Spreker deelt hierna mede dat hij neg meent
iets te moeten zeggen omtrent de laatste wethoudersverkiezing.
De leden van de rechterzijde van den Raad zijn ondanks den wil
van de linkerzijde van den Raad toch tot de verkiezing van den
heer van Klooster tot wethouder overgegaanIn dit verband wijst
Spreker erop dat er in 1927 een commissie van onderzoek uit den
Raad is geweest naar aanleiding van de door het toenmalige
raadslid Mr.J.H.van Doorne ingebrachte beschuldigingen tegen
den heer van Klooster, volgens welke bedoeld raadslid niet het
vertrouwen van den Raad kon hebben om zitting te nemen in het
college van B. en W. Deze beschuldigingen werden door die commis
sie onderzocht en zij is op 31 October 1927 met een raoport ge
komen, waarvan de eindconstructie luidt als volgt: Uit het
vorengaande blijkt, dat de grondbelangen van den heer van Kloos
ter en van zijne vrienden voor hem geleid hebben tot conflicten
en nu gezien het groot grondbezit van den heer van Klooster in
deze gemeente en derhalve de groote en talrijke grondbelangen
v/elke hij hier heeft, en welke zijn vrienden hebben, en welke
hij, volgens eigen verklaring, zal blijven behartigen, acht de
commissie het in het belang der gemeente, dat de heer van Kloos
ter ter vermijding van conflicten geen wethouderszetel inneemt".
Bedoeld rapport is onderteekend door den Burgemeester MrG.De-
keth, en door de raadsleden Doorman, Grootewal en de Bruijn,
terwijl de heer Koenders zich van mede-onderteekening heeft ont
houden wegens zijne benoeming tot Wethouder. Die eindconclusie
zegt dus darl&feter is dat de heer van Klooster niet tot Wethou
der gekozen wordt, en de redenen van toen gelden nu nog onver
minderd. Spreker vindt het dus een groote fout van rechts om
den heer van Klooster tot wethouder te kiezen en het aanzien
van den Raad is daardoor geschaad. Spreker zal den nieuwen Wet
houder niet tegenwerken, daar bij hem het algemeen belang op
den voorgrond staat en niet het persoonlijk belang. Er is dus
geen sprake van tegenwerking van de zijde van Spreker. Tenslotte
meent Spreker nog iets te moeten zeggen, waaromtrent hij ook
onlangs in besloten vergadering gesproken heeft. Spreker geeft
B. en W. n.l.in overweging om den gemeente-ontvangerdie 65
jaar geworden is, voor ontslag voor te dragen. Zulks is inhet
financieel belang der gemeente en in den geest van dezen tijd.
Zoo worden ook door de Regeering de leden van de rechterlijke
macht, die voor hun leven benoemd zijn, ontslagen bij het berei
ken van den 65-jarigen leeftijd. Het ligt dan ook op den weg
der gemeente om den Ontvanger eervol ontslag te verleenenSpre
ker heeft alle respect voor den betrokkene en op diens werk wil
Spreker niets aanmerken, daar hij het ambt naar zijn beste
krachten vervult. Wanneer men tot de benoeming van een daartoe
geschikt persoon overgaat, bestaat misschien de mogelijkheid
nog wel dat deze persoon in staat zal zijn die taak alleen te
vervullen, zoodat men niet alleen e.^nb^^paring verkrijgt in
salaris, daar een nieuw te benoemen^niet dadelijk het hoogste
tractement geniet, doch ook een besparing van een hulpkracht.
Spreker verzoekt aan B. en Wdeze aangelegenheid in overwe
ging te nemen en dienaangaande voorstellen bij den Raad in te
dienen.
De heer