21 Januari 1924 15«
bepalen op }0 cent, zijnde 70fi van het loon dat voor grond
werk in het vrije bedrijf wordt gegeven. Bovendien moet men
ook den financieelen toestand der gemeente in aanmerking ne
men, terwijl men gebonden is aan de voorwaarden, welke de Mi
nister stelt.
Wethouder van Klooster zegt dat Dr. de Hoog, Inspecteur
van het Staatsboschbeheer hem medegedeeld heeft, dat een uur
loon van 0,20 ruim hoog is. Spreker heeft alle moeite gedaan
om het tot dusver toegekende loon te handhaven, doch I)r.de
Hoog heeft in overweging gegeven met de door den Minister voor
gestelde regeling accoord te gaan. Men moet zich op het stand
punt stellen dat het werkverschaffing is en dat b.v. de ont
ginning bij de Paltz geen productief werk is. Wanneer men nu
met geweld bij den Minister gaat ageeren, kan zulks gevaar op
leveren en bestaat er misschien nog wel kans dat het uurloon
nog lager gesteld wordt.
De heer Nooder vraagt of het gemeentebestuur dan een
vriendelijken brief aan den Minister wil schrijven om het uur
loon op 22 cent te bepalen. Spreker meent dat de redeneering van
den Voorzitter niet opgaat, daar de menschen, die tewerk gesteld
zijn, niet alleen grondarbeiders zijn, doch ook timmerlieden en
metaalbewerkers. Spreker wil een uurloon van cent bepalen en
de menschen dan laten werken, hetgeen beter is dan toekenning
van steun. Desnoods wil Spreker de Rijkssubsidie maar laten
schieten.
De Voorzitter zegt dat men bij de bepaling van het loon
en van de steunnormen een zekere marge moet nemen, en dat de
prestaties van een bouwvakarbeider toch niet gelijk zijn aan
die van een grondarbeider
De heer de Nies vraagt waarom door den Voorzitter niet
wordt aangetoond dat we ons aan Zeist kunnen spiegelen. Het
geld voor de werkverschaffing is niet weggegooid, daar er be
hoorlijk werk voor wordt geleverd. Het brengt zijn rente dubbel
en dwars op, en bij het natuurbad verwacht men een woekerwinst.
Het loon is veel te laag en bij de bepaling van het loon moet
men het gemiddelde loon voor den grondarbeider in het vrije be
drijf loslaten. Spreker, die de regeling onmenschelijk vindt,
zegt dat hij nog eens hoopt in de gelegenheid te zijn om den
Minister zelf in de werkverschaffing te stoppen, hetgeen wel
goed voor hem zou zijn.
De Voorzitter moet tegen deze uitlating protesteeren.
Spreker zegt dat het pleidooi van den heer de Nies wel goed is,
doch men moet nuchter staan tegenover de financieele belangen
der gemeente. Spreker wijst er op dat Maatschappelijk Hulpbe
toon over 1922 nog weer een aanvullingscrediet noodig heeft van
4000,=. Versobering is gebiedend, wil Soest op den duur niet
noodlijdend worden. Spreker meent voorts dat een vergelijking
met Zeist niet mogelijk is. Men moet rekening houden met de
toekomst
Wethouder Lodeesen zegt ook nog dat we ons moeten verge
lijken met gemeenten, welke in dezelfde omstandigheden verkeeren.
Een vergelijking met Zeist zal dus niet opgaan.
De Voorzitter meent dat in verschillende plaatsen nog veel
te bezuinigen valt. Zulks zou wel blijken wanneer eens een be-
zuinigings-inspecteur werd benoemd.
De heer