5 December 19^4 276.
waarden voor plaatsing bij de werkverschaffing in overeenstemming
te willen brengen met de door de regeering gegeven voorschriften
en weder tot invoering van de steunregeling over te gaan, alhoe
wel op dit adres door B. en W. nog geen prae-advies is uitge
bracht. B. en w. hebben naar Sprekers oordeel niet de noodige ac
tiviteit getoond ten aanzien van de ondersteuning, en daarom kan
hij niet genoegen nemen met de beantwoording zijner vragen. In
verband met het antwoord van B. en Vf. op Sprekers laatste vraag,
wijst Spreker erop dat men in andere gemeenten wel kan financie
ren, zoodat B. en W. in die gemeenten maar eens inlichtingen moe
ten vragen Be gaven, welke Maatschappelijk Hulpbetoon aan vali
de werklooze arbeiders verstrekt, schreien ten hemel. Men had dan
toch ook mogen verwachten dat B. en W. te dezen opzichte spoedig
maatregelen zouden treffen. Ten aanzien van het antwoord van B.en
op de vierde vraag van Spreker, merkt Spreker op dat de betrok
kenen moreel wel recht hebben op kolenbons. Slechts éénmaal werd
een kolenbon verstrekt. Spreker betoogt voorts dat de manier van
plaatsing ook niet juist is; naar zijn oordeel is het niet bil
lijk rekening te houden met inkomsten, welke de menschen hebben
genoten voor het verrichten van werk gedurende een zeer korten
tijd, temeer waar de menschen toch al door de tijdsomstandighe
den schulden hebben moeten maken, welke nog afbetaald moeten wor
den. Het antwoord van B. en op de derde vraag is foutiefSpre
ker heeft gevraagd of deze toestand geen vernedering voor de ge
meente is, terwijl B. en w. mededeelen dat deze +oestand voor de
arbeiders niet als vernederend is te beschouwen-lïa het afstemmen
van het voorstel van Spreker en den heer de Mies tot invoering
der steunreling, hebben de Christelijke en de R.K.arbeiders den
strijd aangebonden met de moderne arbeiders ter verkrijging van
een betere regeling. Br moet ingegrepen worden, en Spreker vraagt
of het niet de nationale taak van een ieder is, die een ruim inko
men heeft, te helpen. Spreker dringt er ten sterkste op aan om de
werkloozen te steunen en verzoekt B. en W. binnen den kortst moge
lijken tijd een regeling te treffen, welke los wordt gemaakt van
Maatschappelijk Hulpbetoon. Voorts stelt Spreker vost dat B. en W.
zelfs niet eens hebben gezorgd voor de noodige objecten voor vol
doende werkverschaffing. De nood is zeer groot, zoodat geholpen
moet worden, en wanneer niet voldoende gelden beschikbaar zijn,
moet de belasting maar verhoogd worden- Hieraan is toch niet te
ontkomen.
De Voorzitter moet protesteeren tegen de uitdrukking in de
vragen van den heer Mooder dat de arbeiders zijn "overgeleverd"
aan de welwillendheid van Maatschappelijk Hulpbetoon, daar Maat
schappelijk Hulpbetoon met uiterste moeite helpt wat maar mogelijk
is. Spreker vat de nationale taak anders op dan de heer Mooder.
Haar Sprekers oordeel moeten niet alleen de valide werklooze ar
beiders, waarover de heer Mooder steeds spreekt, geholpen worden,
doch alle werklooze valide burgers. Men moet dus niet spreken van
werklooze Soester arbeiders, maar van werklooze valide Soesters.
wanneer men nu de steunregeling van het Kijk aanvaardt, dan geldt
deze alleen voor de arbeiders, hetgeen niet de bedoeling van B.en
W. is. Een ieder, die in nood verkeert, dient geholpen te worden,
en daarom is niet van B. en Vv. te verwachten een voorstel tot in
voering eener steunregeling, volgens welke dus alleen de arbeiders
zouden worden geholpen. Maatschappelijk Hulpbetoon zal trachten de
steunnormen