29 Augustus 1935 212.
De heer van Dam steunt het voorstel van den heer Mul
der.
De heer Grootewal merkt op dat het voorstel van li en
W. niet in overeenstemming is met de gedachten van eenige
leden. Daarom vreest Spreker verwarring bij deze stemming-
De heer Endendijk vraagt of er verschil bestaat tus-
schen aanstelling op arbeidscontract en een tijdelijke aan
stelling.
De Voorzitter zegt dat er practisch geen verschil aan
wezig is.
De heer Grootewal acht het wenschelijk dat het voor
stel van en W« teruggenomen wordt en dat een aanstelling
voor 5 maanden wordt gegeven op een salaris, berekend naar
ƒ.1800,= per jaar, terwijl dan bij de behandeling der be
grooting het geven van een tijdelijke aanstelling overwo
gen kan worden op een salaris van ƒ.2.000,= per jaar.
Na eenige discussie wordt tenslotte het voorstel van
B. en W. in stemming gebracht. De stemmen staken met 7-7.
Vóór het voorstel stemden de heeren de Nies, Lodeesen, van
Klooster, Gasille, Nooder, van den Breemer en Endendijk, en
tegen de heeren Hornsveld, Stroband, de Bruijn, van Dam,
Grootewal, Mulder en van den Berg, zoodat in een volgende
vergadering opnieuw over dit voorstel gestemd moet worden.
145. ZIEKENGELDVEBZEKERING. (4e afd. no.585).
Voorstel tot opzegging van het lidmaatschap der alge-
meene bedrijfsvereeniging voor ziekengeldverzekering en
toetreding als lid der bedrijfsvereeniging voor ziekengeld
verzekering van Nederlandsche Gemeenten.
Dit voorstel wordt gedaan op grond van het medegedeel
de in het schrijven van B. en W. dd. 20 Augustus 1955, no-
585. De uitvoering der verzekering zal, evenals tot nu toe
gebruikelijk was, plaats hebben volgens het zuiver omslag
stelsel
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
wordt het voorstel van B. en W. aangenomen.
146. EIGENDOMMEN. (4e afd. no.15?8).
Voorstel tot intrekking van het raadsbesluit tot toe
kenning van een uitkeering van 600,= aan den agent van
politie G.van Hummel als compensatie tegen een onvoorwaar-
delijken afstand van een bouwpremie aan de gemeente.
Op grond van de omstandigheid dat Ged.Staten geen ter
men hebben kunnen vinden om op hun aanvankelijk ingenomen
standpunt terug te komen, stellen B. en W. andermaal voor
over te gaan tot intrekking van bovengenoemd raadsbesluit
van 20 Mei 1955, no.1558.
De heer Mulder wijst er op dat in een der vorige ver
gaderingen op voorstel van den heer Endendijk besloten is
om deze zaak in ieder geval met van Hummel in orde te ma
ken. Spreker vraagt of dit reeds geschied is.
De Voorzitter zegt dat besloten is aan B. en W. op
dracht te geven aan Ged.Staten inzake deze kwestie een on
derhoud aan te vragen teneinde bij dat onderhoud de motie
ven tot toekenning der uitkeering nader uiteen te zetten.
Bedoeld onderhoud heeft plaats gehad en bedoeld College
wenscht zijn aanvankelijk ingenomen standpunt niet te ver
laten.
De heer Mulder vraagt wat B. en W. nu van plan zijn,
aangezien