30 September 1936 148»
woordelijkheid tegenover de gemeente en zonder aan de rechtspositie van den be
trokkene tekort te doen. Door het stellen van vragen ten aanhoore van een ieder
kunnen de door B,en W. genomen maatregelen hun effect missen, hetgeen niet in
het belang is van de gemeente, noch van den betrokkene. Op die gronden moeten
B,en W, het houden van een interpellatie op dit oogenblik ten sterkste ontraden,
en geven zij den Raad in overweging het verlof aan interpellant te onthouden.
Zoodra de omstandigheden zulks gedoogen, willen B.en W, den Raad omtrent het on
derhavige geval omstandig inlichten, desgewenscht mede door beantwoording van
de door interpellant gestelde vragen.
De heer Stroband vraagt of het de bedoeling is de interpellatie te doen hou
den op eon zoodanig oogenblik dat nog geen maatregelen te dezer zake zijn geno
men, of dat het de bedoeling is ze te doen houden op een tijdstip waarop zij
overbodig is.
De Voorzitter zegt dat binnenkort omtrent deze zaak mededeelingen kunnen
wordan gedaan en dat de Raad toch altijd een beslissing moet nemen.
De heer Hilhorst meent dat de Voorzitter bang voor hem is. Waarom moet de
ze interpellatie nu weggecijferd worden. Wanneer de interpellatie niet wordt
toegestaan, zal daarvan het gevolg zijn dat men dingen in den doofpot wil stop
pen, waar Spreker zich tegen moet verzetten. Spreker is ervan overtuigd dat de
betrokkene steeds in het belang der gemeente heeft gehandeld, en het is onrecht
vaardig thans een standpunt in te nomen, zooals door B.en W« voorgesteld wordt.
Spreker verzoekt de interpellatie toe te staan.
Do Voorzitter zegt dat het verzoek tot het houden der interpellatie thans
prematuur is.
De heer Strohand vraagt den Voorzitter waarom het wenschelijk is de inter
pellatie nu niet te doen houden. Zijn er soms zaken, die het wenschelijk maken
geen mededeelingen te doen.
De Voorzitter zegt dat de hierbedoelde aangelegenheid niets met het aan
hangige onderzoek heeft te maken. Er is een geneeskundige verklaring overgelegd,
waarop ziekteverlof is verleend. Meer kan Spreker op dit oogenblik niet zeggen.
De heer Thijssen vraagt of het geoorloofd is voor te lezen wat de inter
pellatie inhoudt. Spreker moet uit het gezegde van den Voorzitter concludeeren
dat B.en W, bezig zijn met het instellen van een nauwkeurig onderzoek en daarom
is het gewenscht de interpellatie nu niet toe te staan. Op dit oogenblik kan
Spreker zich dus aansluiten bij de zienswijze van B.en W.
De heer Hilhorst zegt dat men juist bij het toestaan van de interpellatie
den gang van zaken zal vernemen.
De heer Thijssen is het in zekeren zin met den heer Hilhorst wel eens,
doch Spreker vermoedt dat den Raad misschien thans niet alle gegevens verstrekt
kunnen worden. Indien de interpellatie op dit oogenblik toegestaan werd, zou de
mogelijkheid niet uitgesloten zijn dat niet voldoende toelichting van de zijde
van B.en W, kon worden gegeven. Spreker meent dat in de volgende vergadering
op deze zaak, welke nu in scherp onderzoek is bij B.en W.diep kan worden in
gegaan.
De Voorzitter betoogt nogmaals dat het juist in het belang van den betrok
kene zelf en in het belang der gemeente is om de interpellatie op dit oogenblik
niet te doen houden. Het zou niet verantwoord zijn de interpellatie nu toe te
staan. Binnenkort zal weer een raadsvergadering worden gehouden en alsdan kan
deze zaak aan de orde worden gesteld.
De heer Endendijk wijst er op dat in die vergadering toch het recht blijft
bestaan de interpellatie te houden, zoodat aan het interpellatierecht van den
heer Hilhorst niet te kort wordt gedaan.
De heer van de Ven vraagt of de interpellatie ook in kracht verliest wan
neer de Raad volledig op de hoogte wordt gesteld van deze zaak.
De Voorzitter antwoordt hierop ontkennend.
Hierna