30 September 1936 162.
Voorgesteld wordt onder intrekking van de bij raadsbesluit van 20 April
1936 vastgestelde zomerhuisjesverordening een nieuwe zomerhuisjesverordening
volgens het overgelegde ontwerp vast te stellen.
De heer Thijssen, die opmerkt dat deze verordening ook in de vergadering
der Commissie voor de Strafverordeningen is behandeld, zegt dat hij destijds
reeds een ernstig bezwaar had tegen het toen bestaande artikel 19, waaromtrent
Gedeputeerde Staten ook gecorrespondeerd hebben. Thans is dit in de nieuwe ver
ordening artikel 18 geworden. Spreker wil het tweede lid van dit artikel schrap
pen. In dit lid wordt verwezen naar de Wet van 31 Augustus 1853» Stbl.83» welke
Wet 83 jaar oud is. Het gaat hier om het binnentreden van de woningen en volgens
die wet kan de gemeenteraad bij verordening den last verstrekken om woningen
der ingezetenen, huns ondanks, binnen te treden. Ingevolge art,3 dier Wet kan
de last niet worden uitgevoerd dan in bijzijn, hetzij van den Kantonrechter,
hetzij van het hoofd of een der leden van het gemeentebestuur (Wethouder) of van
een Commissaris van Politie. Van deze uitvoering en van de redenen, die daartoe
geleid hebben, wordt door hem, die krachtens genoemde bepaling daarbij tegen
woordig is geweest, binnen tweemaal 24 uren proces-verbaal opgemaakt en aan den
ingezetene» wiens woning is binnengetreden» in afschrift medegedeeld. Door hand
having van het 2e lid van artikel 18 der verordening legt de Burgemeester zich
zelf een grcoten band op. Voorts betoogt Spreker uitvoerig dat naar zijn meening
de in art.19 genoemde straf te hoog is.
De Voorzitter zegt dat de heer Thijssen thans weer dezelfde bezwaren, wel
ke hij destijds geuit heeft, naar voren brengt. Gedeputeerde Staten hebben de
desbetreffende bepalingen goedgekeurd en de Raad dient niet meer terug te komen
op een eenmaal genomen besluit.
De heer Thijssen zegt dat Gedeputeerde Staten een strafverordening niet
goedkeuren, doch dat deze alleen aan dat College medegedeeld moet worden.
De Voorzitter zegt dat Gedeputeerde Staten geen bezwaar tegen de hier be
doelde artikelen gemaakt hebben.
De verordening (No.3386) wordt hierna zonder hoofdelijke stemming vastge
steld, nadat de heer Thijssen gezegd heeft dat hij hoofdelijke stemming verlang
de, daar hij tegen de verordening' is, welke stemming evenwel niet gehouden
wordt
De Voorzitter doet de toezegging van aanteekening in de notulen, dat de
heer Thijssen tegen vaststelling der verordening is.
169. SUBSIDIES.(4e afd.N0s.4i69 en 21/510).
Verzoek van de afd.Soest van den C.B.T.B. om subsidie in de kosten van een
te houden landbouwwintercursus, met voorstel van B.en W.
Bij schrijven dd. 11 Aug.1936, no.4169 deelen B.en W. mede van oordeel te
zijn dat er aanleiding bestaat voor den in den komenden winter te houden cursus
een subsidie van f.90,toe te staan, welk bedrag ook werd toegestaan voor den
in den winter 1935-1956 gegeven cursus. Een besluit tot begrootingsvd jziging
wordt ter vaststelling aangeboden.
De Voorzitter deelt naar aanleiding van een daartoe gestelde vraag in de
vergadering der Financieele Commissie mede, dat de leeraren der verschillende
landbouwcursussen gediplomeerde krachten zijn.
Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel van B.en W, aangenomen en
het desbetreffend besluit tot begrootingswijziging (no.2l/510) vastgesteld.
170. 3, PZIDIES.(4e afd.N0s.4i69 en 21/510).
Verzoek van de afd.Soest van den A.B.T.B. om subsidie in de kosten van een
te houden cursus in paardenkennis met voorstel van. B.en W.
B.en W. deelen bij schrijven dd. 15 Sept.1936, no.4169 mede dat reeds ten
vorigen jare bij besluit van 30 Octoböar 1935 aan genoemde afdeeling een subsidie
van f.30,is toegekend ten behoeve van een in den afgeloopen winter te houden
zoodanigen cursus. Deze cursus is echter toen niet gehouden; om bepaalde redenen
is