30 November 1936 191. geilheid is gegeven tot het maken van opmerkingen. Wanneer men nu de zaak weer gaat uitstellen, geeft men weer gelegenheid tot het zoeken van opmerkingen. Voorts moet niet uit het oog worden verloren, dat de Soester Bouwkring belang hebbende is. B.en 77. hebben alles voldoende onderzocht, zoodat uitstel niet gewenscht is. Spreker wil dus doorgaan met de behandeling, daarbij rekening houdende met de verschillende wenschen en opmerk:ngen. De heer Hilhorst merkt op dat de geheele verordening in de vergadering der Commissie Openbare Werken is behandeld. B.en W, zijn daarna met verschil lende wijzigingen gekomen, terwijl zij zelf den Soester Bouwkring hebben ge hoord. B.en zijn dus zelf de oorzaak dat men de behandeling nu wil opschor ten. Spreker betoogt dat het voor de bouwondernemers van groot belang is dat een verordening vastgesteld wordt; welke in de toekomst zal voldoen. Wethouder Gasille wijst er op dat in een vorige vergadering door den Raad zelf besloten is de bouwverordening niet in handen van belanghebbenden te ge ven ter beoordeeling. Daarom willen B.en W. thans geen uitstel van behandeling. De heer Nooder zegt dat het hem onbegrijpelijk voorkomt dat er thans nog zooveel leden zijn, die opkomen voor de belangen van den Soester Bouwkring, temeer wanneer men in aanmerking neemt het optreden dier vereeniging tijdens de voorbereiding van het uitbreidingsplan. B en W. zijn de vertegenwoordigers der vereeniging al een heel stuk tegemoet gekomen. Het ligt naar Sprekers moening niet op den weg der gemeente om een dergelijk lichaam uit te noodigen bezwaren in te dienen. De pers heeft van de verordening kennis kunnen nemen, zoodat Spreker voor behandeling der verordening is. De heer Thijssen verlangt stemming omtrent het door hem gedane voorstel. Het voorstel van de heeren Thijssen en Stroband om de behandeling der verordening uit te stellen, wordt hierna in stemming gebracht en verworpen met 8 tegen 6 stemmen. Vtfdr het voorstel stemden de heeren Hilhorst, van Breukelen, Thijssen, Stroband, van de Ven en Helmus. Hierna wordt tot de artikelsgewijze behandeling overgegaan. Art. 7. 2e lid. De heer Zijlstra bepleit wijziging van den termijn van "zes maanden" in "drie maanden". Wethouder de Bruijn acht een termijn van drie maanden te kort. Wanneer een verzoek om vergunning tot wegaanleg is ingekomen, zullen berekeningen moeten vrorden opgemaakt, grondboringen moeten wordon verricht enz. Uit den aard der zaak wordt een dergelijk verzoek zoo spoedig mogelijk afgedaan De heer 'Zijlstra wijst er op dat de hierbedoelde materie zelden aan de orde zal komen, zoodat z.i. gevoegelijk met een termijn van drie maanden kan worden volstaan. Nadat Wethouder de Bruijn nog opgemerkt heeft dat in de Bouwverordeningen van Baarn en Hilversum ook een termijn van 6 maanden voorkomt, en in de Bouw verordening van Zeist 5 maanden, wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming het artikel ongewijzigd vastgesteld. Artikel 15, le lid. De heer Endendijk deelt mede dat de Commissie voor de Straf verordeningen voorgesteld heeft de minimum-hoogte van de hierbedoelde afschei dingen te laten vervallen. B.en W. geven in overweging hieraan geen gevolg te geven, in verband waarmede Spreker vraagt welk gemeentebelang er bij gebaat is dat afscheidingen aan de wegzijde van een minimum-hoogte van 60 c.M. moeten worden voorzien. Spreker is er wel voor een maximum-hoogte vast te stellen, doch hij verklaart zich tegen vaststelling van een minimum-hoogte. Wethouder de Bruijn merkt op dat in de vergadering der Commissie Openba re Werken stemmen opgingen om een minimum-hoogte te bepalen van 30 c.M. Na eenige discussie wordt tenslotte aldus besloten. De heer van Breukelen betoogt de wenschelijkheid om een hoogte te bepalen voor de zijerfafscheidingen. Spreker zou deze hoogte vastgesteld willen zien op maximum 2% M. Alsdan worden hooge schuttingen voorkomen. Wethouder

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1936 | | pagina 382