30 December 1936 263.
"betrekking he"b"bend prae-advies ad, 3 Sept, 1932, waarin een uitvoerige uiteen
zetting omtrent deze aangelegenheid is gegeven, en de overige op deze zaak
betrekking hebbende stukken, leggen B.en ter inzage neer. Aangezien B.en W.
van gelijke meening zijn als het toenmalige College van B.en W, en de Raad in
zijne vergadering van 28 Sept. 1932 besloten heeft afwijzend te beschikken op
bedoeld verzoek, stellen zij voor laatstgenoemde beslissing te handhaven.
Be heer van Breukelen geeft als zijn meening te kennen dat de betrokkene
destijds onrechtmatig is behandeld geworden. Van Egdom moest aan de gemeente
rioolbuizen betalen om een bouwergunning te kunnen verkrijgen, hetgeen Spre
ker een onjuiste handeling vindt. Aan van Egdom werd alleen de verplichting
opgelegd tot betaling en aan anderen niet. Zulks is zeer onbillijk, zoodat
Spreker voorstelt het verzoek van adressant, om hem die f.20,terug te be
talen, in te willigen.
De Voorzitter meent dat het verzoek van van Egdom niet voor inwilliging
vatbaar is. De regeling, welke destijds gold, geldt nu niet, en daaraan is
nu eenmaal niets te doen.
De heer Hornsveld wijst er op dat betrokkene destijds gedwongen is om
f.20,te betalen voor aanleg van rioolbuizen, en waar de weg later voor re
kening der gemeente werd gerioleerd, is het onbillijk, dat men dat bedrag
niet aan betrokkene teruggeeft. Anderen behoeven ook niet te betalen, zoodat
men geen onderscheid mag maken.
Wethouder Gasille wijst er op dat het herhaaldelijk is voorgekomen dat
belanghebbenden bedragen in de gemeentekas hebben moeten storten ter verkrij
ging van een beteren toestand, ook b.v. bij uitbreiding der waterleiding. Men
kan zulks later onrechtvaardig vinden, doch dit is niet het geval. Indien
iemand op een bepaald moment zijn zin wil hebben met betrekking tot het tot-
standbrengen eener verbetering, dan moet hij daarvan de kosten op zich nemen.
Zoo heeft betrokkene door deze betaling een uitweg kunnen verkrijgen ten be
hoeve van een door hem gebouwd huis. Terugbetaling van dit bedrag zou vele
consequenties met zich medebrengen, aangezien er tal van dergelijke gevallen
zi jn.
De Voorzitter wijst er op dat betrokkene destijds de desbetreffende rege
ling heeft aanvaard, zoodat daarop niet dient te worden teruggekomen.
De heer Hilhorst zegt het voorstel van den heer van Breukelen te steunen.
De heer Nooder meent dat de Voorzitter deze zaak niet duidelijk naar vo
ren heeft gebracht. In de Financieele Commissie is een en ander ook besproken,
en toen is gebleken, dat betrokkene bedoeld bedrag van f,2C,moest storten
om bouwergunning te kunnen verkrijgen, In latere jaren zijn de desbetreffende
bepalingen gewijzigd en was die storting niet meer noodig. De betrokkene viel
echter onder de oude regeling, en daarom dient men op deze zaak niet terug te
komen.
De Voorzitter zegt dat aan den bestaanden toestand van destijds, thans
geen veranderingen kunnen worden aangebracht. Men moest zich destijds onder
werpen aan de toen geldende regeling.
De heer Endendijk wijst er nog op dat men soortgelijke gevallen ook heeft
met betrekking tot het storten van bedragen voor wegen, welke destijds niet
verhard waren.
De heer Thijssen merkt op dat de slooten langs de wegen en particuliere
eigendommen als regel voor de eene helft in eigendom toebehooren aan de gemeen
te en voor de andere helft in eigendom aan den betrokken particulier. Uit de
stukken heeft Spreker gelezen, dat de sloot, waarin het riool is gelegd, ge
heel in eigendom zou toebehooren aan de gemeente. Spreker zou gaarne positief
willen vernemen of zulks inderdaad het geval is, daar deze regeling dan anders
zou zijn dan de algemeene in het Burgerlijk Wetboek omschreven regeling. Spre
ker acht een en ander wel van belang.
De