No.5.
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van den Raad der ge
meente Soest op Vrijdag 18 Juni 1937» &es namiddags 2 uur.
Voorzitter: H.J.Gasille, Wethouder, waarnemend Burgemeester.
Secretaris: J.G.A.Batenburg.
Tegenwoordig de leden: J.J.D.van den Berg, J.E.van Breukelen, D.A.de
Bruijn, A.Endendijk, P.Helmus, A.P.Hilhorst, J.H.Hom, M.Hornsveld, J.Nooder,
J.Stroband, M.C.Thijssen en H.Zijlstra,
Afwezig de leden H.van Klooster en J.van de Ven. (laatstgenoemde met
kennisgeving wegens verhindering)
De Voorzitter opent de vergadering en geeft gelegenheid tot het doen
van een gebed.
Hierna zegt de Voorzitter het volgende
"Alvorens een aanvang te maken met de behandeling der agenda, gevoel
ik ïnx:j gedrongen bij Uwen Raad een persoonlijk feit naar voren te brengen.
Hiervoor moet ik U allereerst in herinnering brengen, dat in Uwe vergade»
ring van 24 Maart j.1. in behandeling zijn geweest de opmerkingen van de
raadsleden Stroband, Thijssen en van de Ven omtrent de gemeenterekening
1935waaronder waren begrepen de bezwaren tegen de verantwoording van le
ge sgel den door de politie. Uwe vergadering besloot toen de opmerkingen met
de nadere verantwoording van ons College, vergezeld van alle terzake die
nende stukken, die alle voor U ter kennisneming waren gelegd, door te zen
den aan het College van Gedeputeerde Staten. In genoemde vergadering werd
voorts nadrukkelijk door mij gezegd dat, wanneer men fraude veronderstelt,
toch altijd de mogelijkheid bestaat, om bij mij, als waarnemend hulpoffi
cier van Justitie, een aanklacht in te dienen, welke dan onderzocht zal
worden. Genoemde 3 raadsleden hebben echter gemeend zich te moeten wenden
tot den heer Commissaris der Koningin in deze provincie, met de bedoeling
nog eens in 't bijzonder op deze aangelegenheid de aandacht te vestigen.
Zij hebben dit gedaan op een wijze, welke mij persoonlijk en ook als Voor
zitter van Uwen Raad zeer grieft. In het schrijven van deze 3 leden wordt
o.a, het volgende aan den heer Commissaris gemeld:
"Ondergeteekenden gevoelden bij deze gelegenheid de onomstootelijke
"waarheid, dat de Voorzitter, zijnde de Wethouder Gasille - de Burgemeester
"was volgens mededeeling van den heer Gasille door ziekte afwezig - eene
"onoordeelkundige voorstelling van zaken gaf en tevens de bedenkelijke fei-
"ten onjuist belichtte3 bovendien was op te merken, dat zijne geheele rede-
"neering dienaangaande moet worden beschouwd als een vooropgestelde manier den
"oningewijden Raadsleden zooveel mogelijk het niet volledig afdragen van de
"legesgelden door het politie-personeel te bemantelen."
Na kennisneming van deze alinea uit het schrijven der heeren, vraag ik
als Voorzitter aan Uwen Raad een oordeel uit te spreken omtrent deze naar
mijn gevoelen ernstige beschuldigingen, teneinde uit Uw uitspraak te kunnen
oordeelen of Uwe vergadering daarmede instemt, dan wel vertrouwen stelt in
de leiding, welke thans in mijn handen is gelegd.
Voorts maak ik van deze gelegenheid gebruik U namens het College van
B.en V/, mede te de el en, dat meergenoemde 3 raadsleden zich verschillende
malen tot hoogere autoriteiten hebben gewend, waarbij meermalen den indruk
werd gewekt, alsof die raadsleden een raadscommissie vormden, met het doel
niet-goedkeuring te verkrijgen van besluiten van Uwen Raad, we3,ke bij meer
derheid van stemmen en zelfs in enkele gevallen met medewerking van de hee
ren zelf, zijn tot atand gekomen. Ons College kan in deze wijze van hande
len geen enkel gemeentebelang zien. Integendeel, deze handelwijze kan niet
anders veroorzaken, dan het doen ontstaan van wantrouwen bij de hoogere Col
leges en autoriteiten, het bemoeilijken van de uitvoering van Uwe besluiten,
het