18 Juni 1937 --- 81,
ontstaan in de uitvoering van door den Raad genomen besluiten. Voorts is
het een niet te ontkennen feit, dat de heer Thijssen in 't bijzonder breed
voerige discussies houdt, welke vaak zonder inhoud zijn en waarover verschil
lende raadsleden en het publiek lachen. Men heeft aan al die breedvoerige
beschouwingen niets. Bovendien slaat de heer Thijssen de plank ook wel eens
mis» Het gaat niet aan, dat een geheele raadsvergadering in beslag wordt ge
nomen door dergelijke redevoeringen. Spreker is eigenlijk wel blij, dat dit
punt nu eens speciaal aan de orde komt, opdat de leden zich kunnen uitspre
ken, Spreker hoopt dat daardoor een betere verhouding in den Raad zal komen
te ontstaan. Het spijt Spreker zeer, dat bij deze drie raadsleden ook de
heer Stroband behoort, Spreker beschouwt den heer Stroband als een zeer
achtenswaardig raadslid en Spreker vindt het jammer, dat de heer Stroband
zich met den heer Thijssen laat meevoeren, temeer waar de heer Stroband toch
nog altijd een zekere mate van zelfstandigheid bezit, Be heer van de Ven laat
zich door den heer Thijssen op sleeptouw nemen. Ook dit vindt Spreker jammer.
Be heer van de Ven is een nieuweling in den Raad, zoodat hem een en ander
te vergeven is. Be heer Thijssen is ook wel een nieuweling in den Raad,
doch in verband met diens vroegere functies, had men van hem zeker een an
dere houding mogen verwachten. Spreker meent dat door de wijze van optreden
van de drie heeren een wanverhouding in den raad is gekomen. De oppositie
dezer drie heeren is bij niemand sympathiek, Be opbouwende critiek van den
heer Strohand persoonlijk kan een ieder echter zeer waardeeren. Spreker heeft
een en ander in een motie belichaamd, welke hij voorstelt aan te nemen.
Spreker leest deze motie voor, welke luidt als volgts
"De Raad der Gemeente;
Gehoord de mededeelingen van den Voorzitter in de vergadering van he
den;
Overwegende dat de drie raadsleden de heeren Thijssen - Stroband en van
de Ven zich meer en meer opwerpen, die zich tot taak hebben gesteld het
College van B.en W.den Raad en alsmede de ambtenaren, te controleeren en
te corrigeeren;
dat genoemde raadsleden meermalen in strijd met het gemeentebelang
raadsbesluiten welke niet in overeenstemming zijn met hunne zienswijze, en
zelfs raadsbesluiten, aan welke zij hunne medewerking hadden verleend, heb
ben aangevochten, door zich te wenden tot hoogere autoriteiten, teneinde
die besluiten ongedaan te maken;
Overwegende voorts, dat de mogelijkheid bestaat, dat althans een deel
der bovengenoemde, zichzelf als commissie opgeworpen hebbende leden, ge
meend heeft aldus te hebben moeten handelen in het belang der gemeentes
Spreekt desniettemin als zijn oordeel uit, dat het optreden van meer
genoemde drie raadsleden het gemeentebelang zeer geschaad heeft, en weli
le, door het scheppen van een minder gunstige verhouding in de raadsverga
deringen, hetwelk voor een groot deel veroorzaakt wordt door het houden
van breedvoerige formalistische en totaal onzakelijke beraadslagingen;
2e. door het verwekken van wantrouwen bij de hoogere autoriteiten;
3e. door het brengen van stagnatie in de uitvoering van raadsbesluiten, en
het tengevolge daarvan uitvoeren van werken;
4e. door het veroorzaken van niet onder cijfers te brengen schade door het
onttrekken van ambtenaren aan hun gewone werk, wegens het door hen als
gevolg daarvan moeten verrichten van onnoodigen en onnuttigen arbeid;
5e. door het veroorzaken van een ongonstigen invloed welke onwillekeurig in
de gemeente is ontstaan;
keurt op grond van het vorenstaande het optreden der meergenoemde raads
leden in het algemeen ten sterkste af en gaat over tot de orde van den dag,"
De heer van Breukelen meent te moeten concludeeren dat, waar deze mo
tie reeds zoo mooi op papier staat, de Voorzitter den heer Endendijk ge-
vraagd