18 Juni 1937 - 82.
vraagd heeft om die motie in te dienen.
De heer Strohand merkt op dat als 't ware gezegd wordt, dat de drie
raadsleden te ver zijn gegaan in hun handelingen. Zulks is geenszins het geval;
ze hebben gebruik gemaakt van hun recht. Het zou Spreker spijten, indien
een verkeerde indruk gevestigd zou worden.
De Voorzitter meent, dat de heeren de zaak niet goed willen hegrijpen.
Een ieder heeft het recht zich tot hoogerhand te wenden, maar het gaat niet
aan, zooals geschied is, dat men den Voorzitter gaat beschuldigen, dat hij
een onoordeelkundige voorstelling van zaken gaf en de bedenkelijke feiten
onjuist belichtte. Spreker wordt ervan beschuldigd, dat hij getracht heeft
de leden te misleiden en het niet-afdragen van legesgelden door het politie
personeel te bemantelen. Spreker heeft deze geheele zaak open en bloot be
handeld en van bemantelen en van misleiden is niet de minste sprake geweest.
Een ieder kon de stukken inzien en Spreker stelde voor alle stukken aan Ge
deputeerde Staten toe te zenden, welk voorstel bij meerderheid van stemmen
werd aangenomen. Ook heeft Spreker gezegd, dat men, wanneer fraude wwrd veron
dersteld, een aanklacht bij hem kon indienen als hulp-officier van Justitie,
welke aanklacht dan onderzocht zou worden. Bedoelde uitlatingen zijn voor
Spreker zeer grievend, daar hij niets heeft bemanteld. Waar Spreker alles
onderzoekt en laat onderzoeken, voelt hij zich zeer be] eedigd door de han
delwijze der drie raadsleden.
De heer Stroband wijst er op, dat omtrent de legesverantwoording ver
schillende stukken ter inzage hebben gelegen. Het door de drie raadsleden
verlangde rapport van den Burgemeester was echter niet aanwezig; alleen
heeft de Voorzitter in de desbetreffende vergadering van den raad gezegd,
dat er een verschil in de legesverantwoording was van slechts f,4,ont
staan door tariefswijziging', Dit was de eerste mededeeling, welke te dezer
zake in de vergadering werd gedaan. Deze voorstelling van zaken was naar
Sprekers meening in strijd met de werkelijkheid, daar het tekort in werke
lijkheid grooter wasr Daarom hebben de leden zich gewend tot den Commissaris
der Koningin.
De Voorzitter betoogt dat deze aangelegenheid niet tot de competentie
van den Burgemeester behoorde, doch tot die van B,en W, Men kon den Burge
meester dus als zoodanig niet aanvallen. Bij het nagaan van de legesverant
woording bleek, dat er een ander verschil was dan de Inspecteur van Politie
aangaf. De Secretaris heeft daarna met den Chef van de afdeeling Financiën
deze zaak nog eens precies nagegaan, waarna bleek, dat er in afwijking van
het eerste verschil, slechts een verschil van f.4?was, dat opgehelderd
kon worden. De drie leden wenschten een verder onderzoek. Spreker was het
daarmede niet eens en stelde voor om alle stukken aan Gedeputeerde Staten
toe te zenden, waartoe besloten werd. Spreker heeft niets bemanteld.
De heer Strohand merkt op, dat de Voorzitter heeft gezegd, dat het
slechts om een verschil van f,4jgaat. Spreker blijft er bij, dat de Voor
zitter de raadsleden foutief heeft ingelicht. Spreker heeft steeds een behoor
lijke beantwoording der bemerkingen der raadsleden gevraagd en niet gekregen.
Was die gegeven, dan was de zaak afgedaan.
De Voorzitter zegt dat van de zijde der 3 raadsleden steeds klachten
naar hoogerhand worden gezonden. Die klachten moeten maar weer beantwoord
worden. Uit een en ander ontstaat veel werk, zoowel voor B,en W. als voor de
ambtenaren. Dit alles geeft geen enkel practisch resultaat en de hoogere au
toriteiten krijgen een minder gunstigen indruk omtrent de gemeente, hetgeen
niet anders dan tot schade van de gemeente kan leiden.
De heer van den Berg zegt dat de zaak toch in onderzoek is bij Gedepu
teerde Staten, en dat men zich hij den uitslag van dat onderzoek moet neer
leggen.
De heer Thijssen merkt op, dat de Voorzitter heeft gezegd, dat alle
stukken