- 3 Augustus 193896.
de woningen niet aan de vereischten van bewoonbaarheid voldoen* moet men niet
schromen om met ijzeren hand in te grijpen» Men moet deze zaak uit een oog
punt van volksgezondheid bekijken»
De heer Endendijk zegt dat men den schijn kon hebben alsof Spreker te
gen onbewoonbaarverklaring' zou zijn. Zulks is niet het geval. Spreker is
vóór het voorstel van B.en W, doch hij zou alleen liever in verband met ge
noemde omstandigheid zien, dat de termijn van ontruiming wat werd verlengd.
De heer Hom, die eenzelfde standpunt inneemt, zegt dat hij verwacht had,
dat B.en wel voor eenig uitstel zouden zijn, aangezien deze aangelegen
heid dan nog eens door de derde Parochie onder oogen kon worden gezien.
Nadat de Voorzitter heeft toegezegd, dat B.en W, hij de uitvoering van
het besluit zoo mogelijk eenige soepelheid zullen betrachten, zonder dat de
volksgezondheid in gevaar zal worden gebracht, wordt het voorstel van B.en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
114. WONINGWET (le afd.no.l/1465).
Adres van K.P.van Ingen, verzoekende hem in beroep bouwvergunning te
verleenen, met voorstel van Burgemeester en Wethouders,
Op grond van het medegedeelde in hun schrijven dd» 27 Juli 19 38, no.
1/1465 stellen B.en W, den Raad voor hunne beslissing van 14 Juni 1958 inzake
weigering eener vergunning voor den bouw van een showroom voor orgels op per
ceel sectie H.no.4575? gelegen aan de Anna Paulownalaan, te bevestigen en
mitsdien het verzoek van adressant om bouwvergunning niet in beroep te ver
leenen.
De heer Endendijk drukt er zijn spijt over uit, dat B.en W. met zoo'n
lang voorstel zijn gekomen, Alleen de laatste alinea van dit voorstel is be
langrijk, aangezien daarin vermeld staat, dat dit punt niet tot de competen
tie van den Raad behoort. Spreker zegt voorts, dat dien man indertijd toch
ontheffing is verleend. Is deze ontheffing nu vervallen vraagt Spreker. Spre
ker stelt deze vraag, omdat zulks niet voldoende uit het voorstel van B.en
W. blijkt, waarin vermeld staat, dat de ontheffing als vervallen "kan" wor
den beschouwd.
De Voorzitter wijst er op, dat duidelijk in het voorstel van B.en W. ver
meld staat, dat de indertijd verleende ontheffing door de inwerkingtreding
der nieuwe Bouwverordening als vervallen "moet" worden beschouwd.
De heer Zijlstra kan zich niet vereenigen met het standpunt van B.en
Tengevolge van het door den Raad op 10 Pebr.1957 genomen besluit is de zaak
der achtererfafscheiding ten volle geregeld. Er mag inmiddels een nieuwe
Bouwverordening tot stand gekomen zijn, doch daarmede is de eenmaal verleen
de ontheffing niet verdwenen. Een dergelijke ontheffing kan maar niet ineens
v/orden overgeheveld naar de prullenmand» Waar er voorts geen technische be
zwaren zijn, dient de aangevraagde bouwvergunning alsnog te worden verleend.
De Voorzitter zegt naar aanleiding van het gezegde van den heer Enden
dijk, dat B.en W. meenden, dat de Raad prijs zou stellen op een uitvoerige
toelichting. Spreker zal echter den aandrang tot bekorting der motiveering
der voorstellen van B.en W„ in zijn oor knoopen- De door den Raad verleende
ontheffing is naar de meening van Spreker door de inwerkingtreding der nieu
we Bouwverordening vervallen. Spreker is het dan ook niet eens met de meening
van den heer Zijlstra. De verleende ontheffing is destijds niet gevolgd door
een bouwaanvragezoodat hier thans geen sprake is van een automatische ver
huizing der ontheffing naar de prullenmand,
De heer Zijlstra vraagt volgens welke Wet het door den Raad genomen be
sluit tot verleening van de ontheffing van onwaarde is.
De Voorzitter wijst er op, dat wanneer onder vigueur eener bepaalde wet
of verordening een beslissing wordt genomen, deze van de baan is indien daar
van geen gebruik is gemaakt en inmiddels een nieuwe wet of verordening in wer
king