29 September 1938 125»
verstaan wordt een vrouwelijk ambtenaar, zoodat wijziging van dit artikel in
dit opzicht niet noodig is.
Nadat de heer van de Ven zegt eenzelfde opmerking te hebben als de heer
Stroband, en de Voorzitter heeft gezegd, dat wijziging niet noodig is, wordt
het artikel ongewijzigd vastgesteld.
De heer Stroband vraagt voorts nog of lid 2 sub a. van dit artikel niet
in strijd is met het bepaalde in artikel 8 sub d.
De Voorzitter antwoordt ontkennend. Art.9 betreft de aanstelling in vas
ten dienst en art.8 sub J betreft de aanstelling in tijdelijken dienst.
Met betrekking tot het derde lid van artikel 9 zegt de heer Grift, dat
hij bezwaar heeft tegen het verbod om gehuwde vrouwen in dienst te nemen.
Welke bezwaren hebben B.en W. tegen het aanstellen van gehuwde vrouwen, vraagt
Spreker.
De Voorzitter zegt dat B.en W. bezwaren hebben tegen het nemen van ge
huwde vrouwen in overheidsdienst, en wel ten eerste in verband met de tijds
omstandigheden en ten tweede om redenen van anderen aard, welke den heer
Grift ongetwijfeld bekend zullen zijn.
De heer Grift meent dat, zoolang de Overheid in gebreke blijft te zorgen
dat de man in de behoeften van het gezin kan voorzien, geen beperking moet
worden opgelegd ten aanzien van de tewerkstelling van de gehuwde vrouw. Als
de man onmogelijk in de behoeften van het gezin kan voorzien, dan moet men
de vrouw niet den wil ontnemen om voor het gezin te zorgen. Eenzelfde inzicht
begint men ook al te verkrijgen bij de Roomsch Katholieken.
Onder aanteekening, dat de heeren Grift en Nooder tegen de in het regle
ment voorgestelde bepaling zijn, wordt deze zonder hoofdelijke stemming aan
vaard.
De heer Hom dringt er voorts nog op aan, dat in lid 2 sub a, in plaats
van "20 jaren" wordt gelezen "18 jaren", zulks overeenkomstig den wensch van
het Georganiseerd Overleg.
Nadat de Voorzitter heeft gezegd, dat B.en W. een minimum leeftijd van
20 jaren voor aanstelling van een ambtenaar in vasten dienst gewenscht voor
komt, wordt besloten hierin geen verandering aan te brengen.
Art.12, lid 2. De heer Stroband meent dat dit lid in strijd is met het bepaal
de in art.9»
Na eenige discussie wordt in verband hiermede besloten in dit lid te
schrappen de woorden "dan wel bij eerdere aanstelling in vasten dienst".
Art.17lid 2. De heer Stroband acht het gewenscht dat ook de werklieden wor
den betrokken bij de toekenning eener tijdelijke vergoeding ingeval van ver
vanging in een hooger bezoldigd ambt. Zulks kan geschieden door in lid 2 te
schrappen de woorden "wiens wedde per maand of na afloop van langere termij
nen wordt uitbetaald". Spreker doet hiertoe het voorstel.
De heer Hom sluit zich hierbij aan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van den heer Stro
band besloten. De beide Wethouders wenschten aanteekening, dat zij geacht
willen worden tegen dit voorstel te hebben gestand.
Art.18. lid 3. De heer Stroband vraagt door wie het in dit lid bedoelde v/ordt
uitgemaakt. Er moet volgens Spreker toch een vaste regeling zijn.
De Voorzitter zegt dat er een bepaalde speling moet zijn ter beoordee
ling van Burgemeester en Wethouders.
De heer Stroband vraagt waarom hier twee wegen zijn te bewandelen.
De Voorzitter deelt mede, dat het Centraal Overleg unaniem van oordeel
is, dat er een zekere speling moet bestaan. Deze bepaling is woordelijk over
genomen uit het model der verordening van het Centraal Overleg,
De heer Stroband zegt dat hij zich dan met de redactie zal vereenigen
waarna het artikel ongewijzigd v/ordt vastgesteld.