14 Februari 1958 - l6,
gehouden ruggespraak tusschen defensie en Binnenlandsch Zaken.
T>e heer Thijssen zegt dat het zijn standpunt is om de waardigheid van
het College van Gedeputeerde Staten in elk geval hoog te houden. Rit Colle
ge, als zijnde door de Wet ingesteld, staat boven de gemeentebesturen. Spre
ker heeft niet gezegd, dat Gedeputeerde Staten de oordeelvellers over de be-
lastingverhooging der gemeenten zijn, doch Spreker heeft alleen gezegd dat
zij met de belastingen en den financieelen toestand der gemeente op de hoog
te zijn. "daarna heeft Spreker zijn eigen zienswijze naar voren gebracht, los
van het oordeel van Gedeputeerde Staten.
"He heer van de Ven zegt dat hij het schrijven van Gedeputeerde Staten
zoodanig heeft opgevat, dat daarin een pessimistische gedachte zat, en voorts
dat daarin als 't ware opgesloten lag het idee om nog eens te gaan marchan-
deeren met "defensie. Spreker heeft het aangevoeld, dat Gedeputeerde Staten
raeenen, dat de gene ent e met defensie in dit opzicht nog wel wat kan doen,
in plaats van dat zij een hooge uitgaaf gaat doen, welke boven haar draag
kracht is.
Re Voorzitter zegt dat de heer N0oder gesproken heeft over het in be
roep gaan van een afwijzende beslissing van Gedeputeerde Staten. Momenteel
zal Spreker daarover zwijgen. "He heer Thijssen heeft gezegd, dat het zijn
standpunt is om het gezag hoog te houden. Burgemeester en Wethouders willen
natuurlijk het gezag ook hoog houden, Re heer Thijssen moet volgens Spreker
begrijpen, dat do Raad een eigen verantwoordelijkheidsgevoel heeft, waar de
gezagskwestie buiten staat. t»0 Raad is er toch niet om zich neer te leggen
bij het oordeel van Gedeputeerde Staten, Laatstbedoeld Collego zal ook niet
verwachten, dat do raadsleden stroolioden zijn. Men kan or naarstig naar
streven het gezag hoog te houden, en het gezag moet ook hoog gehouden worden,
doch dat neemt niet weg, dat men een ander inzicht omtrent een bepaalde
zaak kan hebben. T<e heer van de Ven heeft aan het schrijven van Gedeputeor-
de Staten een bepaalde interpretatie gegeven. Spreker vindt dit zeer gevaar
lijk. Als Gedeputeerde Staten inderdaad wilden dat bepaalde onderhandelingen
gevoerd werden, dan zouden zij dat heusch wel te kennen hebben gegeven. Men
dient zich dan ook te houden aan datgene, wat in den brief van Gedeputeerde
Staten staat.
Re voorstellen van B.en W. worden hierna in stemming gebracht en aange
nomen met 12 tegen 2 stemmen. T>e heeren Thijssen en van Breukeien stemden
tegen.
ONREKWIJS (le afd.no.110).
Voorstel tot vaststelling van besluiten inzake verleening van een voor
schot op de gemeentelijke vergoeding aan de bijzóndere 3cholen voor 1958.
Bij schrijven dd. 27 Januari 1938, no.110 bieden B.en W. bovenbedoelde
besluiten ter vaststelling aan. Zij deel en voorts mede, dat voor een verlee—
ning van een voorschot op de vergoeding voor belooning van vakonderwijzers
aan de u1oscholen het noodzakelijk is, dat door den Raad eerst wordt vast
gesteld het gemiddeld bedrag, dat in het jaar 1957 per leerling aan de open
bare u.1.o.school alhier aan belooning van vakonderwijzers is uitgegeven.
Het desbetreffend besluit, waarbij dit bedrag is bepaald op f.1,19 bieden
B.en W. eveneens ter vaststelling aan. Te gelegener tijd - na afloop van den.
desbetreffenden beroepstermijn - zal het besluit tot verleening van een voor
schot aan de bijzondere u.1.o.scholen ter vaststelling worden aangeboden.
^e heer Nooder vraagt of het bedrag, dat voor de openbare scholen is
geraamd, goed is gebalanseerd, aangezien de vergoeding aan de bijzondere
scholen daarmede verband houdt. Spreker vraagt of het eventueel teveel geno-
tene door de bijzondere scholen wordt terugbetaald wanneer later mocht blij
ken, dat het bedrag voor de openbare scholen te hoog is geraamd.
heer Endendijk zegt dat bij de laatste wijziging der Lager Onderwijswet
is