27 Februari 1959 23»
lijke aangelegenheden, doch Spreker vond het een bezwaar dat men niet wist
wat in de nieuwe conc pt-verordening staat, ha de uiteenzetting van den Voor
zitter kan Spreker met de regeling accoord gaan.
De heer van Breukelen zegt zich niet met de Verordening te kunnen ver
eenigen, daar hij van meening is dat deze verordening vastgesteld wordt om
ook de bestaande zanderijen, welke zich op den Eng bevinden, tegen te werken.
Voorts vraagt Spreker in verband met het in art=2 sub 2e der verordening be
paalde, of d.e desbetreffende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek niet in
een en ander voorzien:,
De heer Grift zegt zich wel met de verordening te kunnen vereenigen,
indien de in art,3, laatste lid bedoelde afstand van 2o Meter wordt vermin
derd, en de bestaande zanderijen mogen doorgaan, zulks onder bepaling dat de
ze aansprakelijk woraen gesteld voor de aangebrachte schade aan derden.
De Voorzitter constateert dat de heer van Breukelen blijkbaar den ge-
heelen Eng wil prijsgeven. Dat standpunt zal volgens Spreker weinig weerklank
vinden. In de verordening komen naar Sprekers inzicht geen bepalingen voor,
welke in strijd zijn met het Burgerlijk Wetboek. Spreker zegt voorts tegen
den heer Grift, dat hij er wel ernstig bezwaar tegen heeft, dat men in twee
de instantie met argumenten naar voren komt, welke men in eerste instantie
naar voren had kunnen brengen. Alsdan worden de besprekingen onnoodig gerekt
en is een herhaalde weerlegging onvermijdelijk. Spreker vindt het een bedenke
lijk standpunt om de positie van eenige menschen primair, dus boven het alge
meen belang, te stellen. Met de belangen der particulieren wordt zooveel mo
gelijk rekening gehouden en daarvoor is in de verordening de ontheffingsmoge
lijkheid opgenomen. De gedachte van den heer Grift brengt geen wijziging in
het standpunt van B.en W»
De heer Hilhorst, die er op wijst dat wel degelijk afgravingen op den
Eng plaats hebben, bepleit nogmaals aanneming der verordening. Het voorstel
van den heer Grift om den afstand van 20 Meter,als bedoeld in artikel 3s laat
ste lid, te verminderen, met welk voorstel Spreker accoord gaat, kan aan de
orde worden gesteld bij de artikelsgewijze behandeling der verordening.
Hierna wordt tot de artikelsgewijze behandeling overgegaan.
Art.3. laatste lid, De heer Hilhorst acht het gewenscht dat een behoorlijk
talud wordt gemaakt alsdan behoeft men met de afgraving niet te blijven op
een afstand van 20 M, van aangrenzende terreinen. Spreker zou een afstand
willen zien bepaald van b.v. 6 M,
De heer Grift zegt dat hem den wensch van den Voorzitter om bij de be
raadslagingen reeds in eerste instantie met argumenten naar voren te komen
niet bekend was, daar hij de laatste raadsvergaderingen niet heeft bijgewoond.
Spreker zegt voorts dat hij zich volkomen aansluit bij het gezegde van den
heer Hilhorst, echter met dien verstande, dat in plaats van 20 Meter wordt
gelezen "2 Meter".
Wethouder de Bruijn wijst er op dat de afgravingen in de practijk als
regel loodrecht zijn, waardoor gevaar kan ontstaan voor aangrenzende terrei
nen indien een afstand van 2 of 6 Meter wordt aangenomen.
De heer Valkenet kan zich zeer goed vereenigen met een afstand als door
de vorige Sprekers bedoeld, indien dan een talud wordt gemaakt van 1 op 75»
Wethouder Gasille toont aan dat zulks niet mogelijk is,
De heer Hornsveld bepleit een afstand van 10 Meter.
De Voorzitter zegt dat B.en dit voorstel overnemen,
De heer Hilhorst stelt voor om den afstand te bepalen op 2 Meter met
een afloopend talud.
Wethouder Gasille vraagt zich af wat onder een afloopend talud moet wor
den verstaan. Onder een afloopend talud kan men elke maat verstaan. Men dient
dan een en ander voor te schrijven,.
De