27 Januari 1947 3* De heer A.p.HILHORST wijst er nog, eens op, dat een verhoo ging met 7.3,= in verhouding tot de tegenwoordige noodzakelijke kosten van levensonderhoud voor een arbeider zeer weinig betee- kent, terwijl een ambtenaar met jc 10.000,= per jaar, die lang niet in de moeilijkheden verkeert van een arbeider per week meer zou ontvangen» Daarom voelt spreker meer voor een sys teem als bij de onderwijzerssalarissen is toegepast, waarbij de la gere salarissen worden opgevoerd, doch de hoogere niet verder worden verhoogd. De VOORZITTER acht de door den heer Hilhorst gedoemde ge tallen wel eenigszins overdreven, want of er in oe provincie Utrecht secretarissen en ontvangers zijn, die 10.000,= per jaar verdienen, moet spreker betwijfelen. Bovendien geldt het hier een noodregelingDe definitieve regeling dezer materie wordt voor bereid, maar de zaak heeft zoo'n haast.... De heer A.P.HILHORSTs Voor de lager gesalarieerden! De VOORZITTER;vooral voor de lager gesalarieerden na tuurlijk, dat het niet mogelijk is de definitieve regeling af te wachten, alvorens een zekere hulp te verleenen. Vandaar deze noodregeling, die, juist ornaat het een noodregeling is, zeer eenvoudig is gehouden. Vermoedelijk zal de definitieve regeling op andere grondslagen berusten, Dadat aan de andere rijks- en gemeente-ambtenaren reeds een verhooging van 10'/o is toegekend, is het thans de bedoeling dezelfde verhooging aan de sebretariasei en ontvangers der gemeenten te verleenen. Deze regeling mag dus niet worden gezien als de uiteindelijke principieele regeling, en als noodregeling kan zij naar sprekers oordeel zeer zeker worden aanvaard De heer A.P.HILHORST acht het noodzakelijk een regeling te ontwerpen, die ook aan de ambtenaren met de lagere inkomens een definitieve bestaansmogelijkheid geeft. Mevrouw POLET-Musler wijst er op, dat gevraagd wordt het oor deel van den gemeenteraad over deze aangelegenheid. Dat is een principieele quaestie en het antwoord van den Raad zal van in vloed zijn op de definitieve regeling, Het is dus alleszins ge- wenscht tot een principieele uitspraak te komen en dan ligt er veel aantrekkelijks in hetgeen de heer Hilhorst naar voren heeft gebracht. Men behoeft de zaak niet zoo donker in te zien als de heer van Zadelhoff, die vreest, dat allen hetzelfde salaris zou den krijgen, maar dat de lagere salarissen veel dringender her ziening noodig hebben dan de hoogere, zal niemand durven tegen spreken. De wethouder van ZADELHOPP bepleit het denkbeeld om aan al le salarissen dezelfde verhooging toe te kennen, n.1. een be paald percentage van een vast bedrag, bij voorbeeld 10/o van 3.000,= of 15°/o van 2.000, Dan zal zoowel de ambtenaar met een inkomen van f,3.000,= als die met een inkomen van y.6.000,= een verhooging krijgen van /,300, terwijl de absolute verschillen onveranderd blijven. De VOORZITTER stelt, op grond van de gemaakte opmerkingen voor, als het gevoelen van den Raad aan Gedeputeerde Staten mede te deelen; dat naar het oordeel van den Raad oer gemeente Soest de de finitieve verhooging van de salarissen van het overheidspersoneel zoodanig behoort te zijn, dat de laagste salarissen naar verhou ding het meeste worden verhoogd; dat de Raad in beginsel ook de noodregeling liever in dezen geest zou hebben gezien, doch, begrijpende dat daartegen bezwaren

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1947 | | pagina 38