- 9 december 1959 -
14Z
van de riolering als zodanig, maar ook wat betreft de daarop noodzake
lijkerwijze volgende herstellingswerkzaamheden en herbestratingen? De
riolering zal bovendien niet alleen over gemeentegrond kunnen worden
aangelegd. Dit zal heel wat extra werkzaamheden medebrengen, die mede
tot gevolg zullen hebben dat partiële uitbreidingsplannen dienen te worden
gewijzigd. Spreker noemt dit punt, omdat er bij de afdelingsbehandeling
op is gewezen, dat particuliere bouwers in Soest bij de woningbouw meer
moeten worden ingeschakeld dan tot nu toe. Wellicht kan door deze wijzi
gingen van uitbreidingsplannen de mogelijkheid worden geopend dat be
paalde gebieden, die tot nu toe niet in aanmerking kwamen om te worden
bebouwd, kunnen worden aangewezen voor deze groep van bouwers.
Voorts brengt spreker namens zijn fractie het college dank voor
de wijze, waarop het dit jaar zijn taak heeft verricht. Speciaal de voor
zitter is men grote dank verschuldigd, omdat deze steeds boven de par
tijen staat en voor de gemeente altijd heeft gedaan hetgeen van een goede
burgemeester mag worden verwacht. De K. V. P.-fractie spreekt de hoop
uit, dat dit nog lang zo zal mogen zijn in het belang van de gemeente en dat
het jaar 1960 voor Soest, ondanks het grote tekort, nog wat zal meevallen.
De heer VAN DEN AREND zegt, dat in het algemeen mag worden
geconstateerd, dat de werkzaamheden van de raad in het weldra vergeleden
jaar 1959 een rustig verloop hebben gehad. Bijzonder schokkende gebeurte
nissen hebben niet plaatsgevonden en evenmin is de raad gesteld voor diep
gaande problemen, waarvan de draagwijdte niet zou zijn te overzien.
Met ontroering wil spreker nog even memoreren het plotseling ver
scheiden van zijn fractiegenoot de heer van Ande1 die om zijn persoon en
werkkracht niet alleen in eigen kring, maar ook in breed verband in deze
raad een geachte en geziene persoonlijkheid was.
Het is te betreuren, dat nog geen nadere bijzonderheden bekend zijn
ten aanzien van de regeling der financiële verhouding tussen rijk en ge
meente. Weliswaar is bij Koninklijke boodschap van 10 april 1959 een ont
werp van wet betreffende de financiële verhouding bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal ingediend, maar er is nog niet met zekerheid te zeggen,
indien een wettelijke regeling overeenkomstig dit ontwerp tot stand komt,
of deze regeling voor Soest een gunstiger resultaat zal opleveren dan de
bestaande. Eén ding staat vast: dit wetsontwerp zal zeker niet leiden tot
herstel van de financiële zelfstandigheid der gemeente. Evenals vorig jaar
wenst sprekers fractie ook thans een krachtig protest te laten horen tegen
een staatkundige bevoogding door het rijk, die het op eigen kracht beheren
van de huishouding der gemeente tot een illusie maakt.
Nu stelt het college wel, dat de nieuwe regeling, voor zover thans valt
te berekenen, een gunstiger resultaat zal opleveren dan de bestaande - en
destijd is deze financiële verbetering begroot op rond 250.000,maar
wie garandeert dit? Men zal er rekening mee moeten houden, dat de min of
meer toevallig zich voordoende conjuncturele omstandigheden van een be
paald ogenblik wel invloed zullen uitoefenen op de inhoud van het wetsont
werp.
In de aanbiedingsbrief wordt nog gereleveerd het besluit van de raad
van 22 april 1959, waarbij voor dat jaar een subjectieve verhoging van de
algemene uitkering uit het gemeentefonds is aangevraagd, maar na alle er
varingen welke men in de laatste twaalf jaar heeft opgedaan met de mogelijk
heid van deze verhoging, is er aanleiding om in ernstige overweging te nemen
de vraag, of de wetgever met dit systeem moet doorgaan. Bij een objectieve
verdeling van de beschikbare middelen zal de gemeenteraad moeten trachten
met het objectief aan de gemeente toekomende deel het gemeentelijk beleid
te doen beheersen, Daarmede zal de gemeentelijke zelfstandigheid en de
eigen verantwoordelijkheid der plaatselijke bestuursorganen in hoge mate
zijn gediend en dan zal voorgoed gebroken kunnen worden met een praktijk,
welke ontegenzeggelijk grote bezwaren blijkt mede te brengen. Spreker be
treurt het dan ook, dat wederom een aanzienlijk bedrag, namelijk 420.000,-
aan de algemene reserve moest worden onttrokken ten einde de begroting voor
1960 sluitend te maken.
- Hoewel -