- 9 december 1959 -
166
kleine offertje voor de gemeenschap moet brengen. Aan de commissie
vergaderingen zitten nogal wat voorbereiding en concrete arbeid vast.
De financiële konsekwenties van een dergelijk besluit zouden minimaal
zijn. Het kost haast niets meer.
Mevrouw POLET-Musler is zeer beslist tegen het voorstel, dat
de heer Dijkstra zojuist doet. Door dit aan te nemen zou men het zwaar
tepunt verleggen van de raadsvergadering naar de commissievergaderingen.
En dit acht zij, zelfs wanneer het gaat om het presentiegeld, onjuist.
De openbare raadsvergadering is het kernpunt van het gehele werk.
De heer DIJKSTRA: Met dat laatste ben ik het volkomen eens.
Mevrouw POLET-Musler vindt het al erg genoeg, dat de vraag
stukken vaak zo ingewikkeld zijn, dat het onmogelijk is deze van A tot
Z in een raadsvergadering te bespreken. Daardoor is het vaak onmoge
lijk voor het publiek om, voorgelicht door de pers, een juist inzicht te
krijgen in de vraag, hoe de verschillende fracties tot hun besluitvorming
zijn gekomen. Weliswaar probeert men altijd nog wel even zijn besluit
te motiveren, maar voor het echt mee laten denken van de bevolking,
hetgeen toch zo belangrijk is, heeft men in de raadsvergadering niet meer
de tijd en de gelegenheid. Spreekster voelt er niets voor om deze toe
stand extra te onderstrepen door ook de beloning van de raadsleden op
de commissievergaderingen te concentreren.
yDe heer DIJKSTRA: Het is geen beloning I
—Spreekster heeft als huisvrouw geen loonderving. Zij is het er
echter mede eens, dat aan het raadswerk vele extra kosten vastzitten.
Men leest meer. Men moet zich van allerlei dingen op de hoogte stellen,
waartoe men beslist niet zou komen indien men geen raadslid was. Het
bijwonen van een raadsvergadering of van een commissievergadering mag
dan nooit leiden tot een financiële belasting van degenen die daardoor loon
derven.
Ten slotte wijst spreekster er nog op, dat niet alle raadsleden over
een eigen telefoon beschikken. Het beschikken over een telefoon is voor
het onderlinge kontakt tussen de raadsleden en voor het kontakt tussen de
bevolking en de raadsleden, vooral in deze tijd met een uitgebreide ge
meente, van groot belang. Spreekster zou het erg plezierig vinden, indien
dit punt in de vergoeding voor de raadsleden zou kunnen worden opgenomen.
Over de bedragen wil zij zich verder niet uitlaten.
Mevrouw MUURLING-Voorthuis sluit zich van harte aan bij de laatste
suggestie van mevrouw Polet.
De heer DE BRUIN merkt op, dat het college in het antwoord schrijft,
dat een raadslid zijn werk moet doen in het belang van de gemeente. Daar
aan wil hij toevoegen, dat men het als raadslid als een eer moet beschou
wen dit werk in het belang van de gemeente te mogen doen. Het werk van
een raadslid is niet te honoreren. Dat is aan de ene kant maar gelukkig
ook. Spreker stelt zich op het standpunt, dat het presentiegeld dat de raads
leden wordt verleend, ruim- en ruimschoots voldoende is om de aan het
raadslidmaatschap verbonden kosten te dekken. Op grond daarvan kan hij
tot zijn spijt ook aan het onderhavige voorstel van het college geen mede
werking verlenen.
De VOORZITTER zegt, dat B&W in hun antwoord niet een nonchalant,
maar een weloverwogen antwoord hebben gegeven. Het principe van de
gemeentewet is, dat het raadslidmaatschap een onbetaalde werkzaamheid is.
Daar wordt geen enkele vergoeding voor gegeven. Alleen moet er door het
betalen van een presentiegeld voor worden gezorgd, dat geen financiële
hinderpalen iemand weerhouden lid van de raad te worden. Spreker is er
van overtuigd, dat de uren die de raadsleden aan de raadsvergadering be
steden niet met dat tientje betaald zijn. Omdat de raadsvergaderingen
's avonds worden gehouden en er dus geen normaal werkverzuim plaats
vindt, is het college van oordeel dat de schoen niet wringt ten aanzien
van het presentiegeld voor de raadsvergaderingen, maar wel met betrek
king tot het presentiegeld voor de commissievergaderingen, die in het
/Mevrouw POLET-Musler: De vergoeding dan. - algemeen -