- 16 december 1959 - 192. wethouders zouden opspringen en zouden zeggen: Laten wij hier niet te lang onze tijd aan verbeuzelen, want wij zelf zijn er van overtuigd, dat dit althans nu nog niet nodig is Mevrouw POLET-Musler herinnert er aan dat zij haar stem heeft voorbehouden toen vorige week tijdens de begrotingsbehandeling dit punt aan de orde kwam. Zij wilde zich namelijk eerst verder op de hoogte stellen van de situatie. Uit gesprekken die zij met enkele wethouders heeft gehad, is haar wel gebleken dat haar opvatting, dat het wethouderschap met twee dagen in de week bekeken was, er naast is geweest. Dat had zij trouwens kunnen merken uit de door de heer van Zadelhoff tijdens de ochtendzitting van de be grotingsbehandeling gemaakte opmerking, dat het werk van de wethouders in het zich uitbreidende Soest een zodanige omvang aanneemt, dat het voor de drie wethouders eigenlijk te veel wordt. Er zijn dus - alhoewel wethouder van Zadelhoff van zijn gedachte geen concreet voorstel heeft gemaakt - twee oplossingen ter sprake gekomen om dit vele werk te verlichten: 1 het werk door meer mensen te laten doen; 2. de honorering te verhogen. Door het laatste kunnen de wethouders zich meer vrij maken voor het werk. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor dit college, maar ook voor komende college Zeer terecht heeft de voorzitter tijdens de begrotingsbehandeling gezegd, dat de wedde van de wethouders nooit zodanig mag zijn, dat zij voor iemand een beletsel vormt een wethoudersfunctie te vervullen, terwijl hij wel de capa citeiten daarvoor heeft. Wanneer er maar één oplossing aan de orde komt, bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid dat de andere oplossing voor andere mensen wenselijker is. Spreekster zou het daarom juist vinden, wanneer thans een uitspraak werd gedaan over de richting, waarin men de oplossing wil zoeken. Zij is er op het ogenblik van overtuigd, dht er iets moet worden gedaan. Wat is de mening van het college hierover? De heer BROUWER onderschrijft volledig hetgeen mevrouw Polet heeft gezegd. De wedde van de wethouders wordt geregeld door gedeputeerde staten, gehoord de raad. Het vraagstuk van het hebben van drie of vier wethouders is naar sprekers oordeel niet te combineren met dat van de wedde van de wethouders, omdat de raad dan aan gedeputeerde staten voorwaarden zou stellen met betrekking tot het regelen van de wedde van de wethouders. In deze speelt naar sprekers oordeel niet zozeer de hoogte van de wedde als wel de standing van de gemeente en de standing van de wethouders een rol. Soest is de vierde gemeente in de provincie. In de derde gemeente (Zeist) is de wethoudersw edde gesteld op 7,500,--. Dat maakt toch wel een enorm verschil uit met de wedde van 4.200, --, die de wethouders te Soest op het moment krijgen. Spreker ondersteunt sterk het voorstel van de voorzitter, ook omdat wanneer de bij raadsleden bestaande bezwaren gefundeerd zijn, bij gedeputeerd staten deze bezwaren eveneens zullen bestaan en op grond daarvan het verzoek van de raad niet zou worden ingewilligd. De heer HOM zegt dat een gedeelte van de fractie van de K.V.P. het niet met de heer Hilhorst eens is en akkoord gaat met het voorstel van de voorzitter. Met mevrouw Polet staat dit deel van de fractie op het standpunt dat de wedde geen beletsel mag vormen voor iemand om het wethouderschap te aanvaarden. Op het ogenblik willen de wethouders voor de huidige wedde hun ambt misschien wel vervullen. Er komen echter ook andere tijden en met het oog daarop heeft de raad beslissingen te nemen. Het zou zelfs wel eens kunnen zijn, dat wanneer de raad dit voorstel niet aanneemt, gedeputeerde staten zelfstandig de wedde van de wethouders verhogen. Dat zou een blamage voor de raad zijn. Spreker zou deze verhoging niet willen laten afhangen van de vraag, of er al dan niet een vierde wethouder moet komen. Men moet z.i. dit voorstel op zichzelf bezien. - De -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1959 | | pagina 384